De filosofen aan de zijlijn; Marx vs. Feuerbach

geplaatst in: Filosofie, Geschiedenis, Politiek | 0
Ludwig Feuerbach

(in de nieuwe serie: aangenomen filosofische onwaarheden en/of rare uitdrukkingen)

(8 dec 2023)  Een vorige serie stukjes op dit blog – over populaire uitdrukkingen uit de spreektaal die eigenlijk onwaar zijn of nergens op slaan – heeft geleid tot het boekje Dwaaltaal, dat zelfs een nominatie kreeg voor de jaarlijkse Taalstaatprijs. Nu ga ik er mee verder, maar dan toegespitst op bekende zinnen of uitdrukkingen uit de filosofie. Want ook daar kan je de aangenomen onwaarheden aantreffen: veelgeciteerde wijsheden, stevige uitspraken dan wel bon mots, die bij nadere beschouwing eigenlijk niet zeggen wat ze geacht worden te zeggen, helemaal niet zo wijs zijn, of zelfs regelrechte onzin.

We beginnen met een befaamde kraker van Karl Marx:

          De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd,

          het komt erop aan haar te veranderen.

Deze zin kom je onvermijdelijk tegen als je filosofie studeert, en daarna ook nog wel eens, bijvoorbeeld uit de mond van activisten. Hij wordt graag gebruikt om filosofen hun plaats te wijzen, om ze terug naar hun hok te sturen. Want, zo is de suggestie, de filosofen stellen zich slechts op als nadenkende toeschouwers, terwijl de wereld toch schreeuwt om verandering. Het blijven theoretici, passief tegenover de praktijk.

Marx schreef het op in 1845, als laatste van zijn elf Stellingen over Feuerbach. Deze Ludwig Feuerbach (1804-1872) was in het midden van de negentiende eeuw een bekende Duitse filosoof. Eigenlijk als eerste haalde hij het door (christelijke) religie gedomineerde wereldbeeld radicaal onderuit, door te betogen dat God en alles wat daarbij hoort slechts een projectie van de mensen is, iets dat wijzelf bedacht hebben. ‘Het wezen van het christendom’, verschenen in 1841, veroorzaakte In het destijds zeer christelijke Duitsland veel verontwaardiging en Feuerbach was al eens als docent ontslagen vanwege een eerder kritisch geschrift. Een academische carrière zat er niet meer in voor de man die daarna als onafhankelijke denker zijn hoofd met moeite boven water hield dankzij de inkomsten van zijn vrouw.

Karl Marx (1818-1883) was jonger, maar kende Feuerbach uit de tijd dat beiden in Berlijn studeerden en daar zwaar onder de indruk raakten van de filosofie van Hegel. Ze maakten beide deel uit van de Jonge Hegelianen, een groep jongemannen die vurig de door Hegel gepresenteerde leer bespraken, met zijn noodzakelijke ontwikkeling van de ‘wereldgeest’ via de dialectische methode. Later zou Marx dit denksysteem dat alles vanuit de geest benaderde op zijn kop zetten en juist de materiële (lichamelijke) omstandigheden aanwijzen als motor van de geschiedenis. Feuerbach was hem op dat pad voorgegaan: met de onttroning van God stelde hij de mens, het aardse leven en het lichaam centraal. Deze denkrichting werd materialisme genoemd. Marx, destijds achter in de twintig, moet ongeduldig geweest zijn; hij was pijnlijk getroffen door de erbarmelijke situatie van de arbeiders in de fabrieken van de industriële revolutie. Hij wilde kunnen ingrijpen in de omstandigheden van het proletariaat en niet alleen maar beschrijvend toekijken. Daarom uitte hij zich in zijn Stellingen kritisch over de man die hij eerst bewonderde en die hem duidelijk beïnvloed had: het theoretische materialisme ging de op praktijk gerichte Marx niet ver genoeg. En zo zette hij met de laatste, elfde These Feuerbach definitief op zijn nummer als ‘filosoof’: mooie praatjes, ja, maar daar helpen we de wereld niet mee vooruit.

Karl Marx Monument, Chemnitz

De Stellingen werden pas na Marx’ dood door zijn compagnon Engels teruggevonden en gepubliceerd, waarbij hij ze kenmerkte als ‘snel geschreven notities, nog uit te werken en niet voor publicatie bestemd’. Maar dat zal je altijd zien: juist de snelle korte notitie werd beroemder dan veel van het werk waar Marx langer over had nagedacht. Het is zelfs tot een hardnekkig beeld geworden: de filosoof die beschrijft, maar niets bewerkstelligt.

En het moet gezegd: Marx, die zichzelf eerder zag als politiek econoom en sociaal denker dan als filosoof, heeft met zijn geschriften én zijn organisaties direct en indirect de wereld inderdaad veranderd. Nogal ingrijpend zelfs: hij staat aan de wieg van het communisme dat in de volgende eeuw wereldwijd een prominente rol speelde. Verspreid door Duitsland staan dan ook tientallen Marx-monumenten, zoals de reuzenkop in Chemnitz (vroeger: Karl Marxstadt). Van Feuerbach zullen slechts weinigen gehoord hebben, net als van het monumentje voor hem in Nürnberg. Ach die filosofen, machtelozen zijn het, veroordeeld tot de zijlijn.

Feuerbach Denkmal, Nürnberg

Maar niet heus. Feuerbach had wel degelijk invloed. Zoals hij zelf al voorspelde was dat een trage invloed, die zich pas meer dan een eeuw later echt zou laten gelden. ‘Het gaat niet meer om het zijn of niet-zijn van God, maar om het zijn of niet-zijn van mensen’ schreef hij, en ‘het gaat erom, of wij mensen aan elkaar gelijk zijn en (..) brood voor ons eigen lichaam hebben’. Dat Nietzsche tientallen jaren later provocerend kon schrijven over de dood van God, dat Dostoievski zijn gebroeders Karamazow erover kon laten fantaseren, kwam omdat Feuerbach de weg had gebaand. Hij wilde het bestaan teruggeven aan de mens, zijn zintuigen en zijn lichaam. Daarmee veranderde hij de wereld.

En dat geldt echt niet alleen voor deze filosoof. Elke filosoof die geen historisch overzicht van de filosofie schrijft, maar zelf een thema onderzoekt en daarin met een nieuw idee komt, geeft daarmee de optie van een verandering in de wereld. Dat kan op alle terreinen zijn, van groot tot klein, van abstract tot volstrekt concreet. Van Sartre’s idee van de fundamentele menselijke vrijheid tot Neurath’s uitvinding van het pictogram, van Locke’s ideeën over de grondslagen van de staat en Spinoza’s pleidooi voor democratie, tot Wittgensteins verheldering van taal en taalgebruik – we worden door zulke ideeën beïnvloed. Zelfs Hegels vrijwel onleesbare proza over het bewustzijn werd via Feuerbach en Marx omgezet in een praktijk van wereldverandering. Sterker nog: er is wat voor te zeggen dat werkelijke veranderingen in de wereld altijd terug te voeren zijn op zulke ideeën, soms bedacht in de eenzaamheid van een studeerkamer, soms het resultaat van vurige groepsgesprekken in een Berlijns dranklokaal. De filosofen kijken en interpreteren niet alleen, zij zijn het die de wereld ingrijpend veranderen, via hun ideeën.

Ik moet Marx dus weer ongelijk geven (dat kwam al vaker voor). Tenminste, met de eerste zin. En hij had beter kunnen weten. Tenslotte was hij er zelf ook een, zo’n interpreterende filosoof. Men leze de Feuerbach-stellingen: kritische thesen in uitgesproken filosofisch jargon, zonder bewijsvoering. Maar ik ben het weer wel met Marx eens wat betreft de conclusie: ja, het gaat er inderdaad om de wereld te veranderen. Of te verbeteren. Of te verhelderen. Daar gaat het namelijk altijd om. Zelfs de uitspraak ‘aan deze wereld valt niets te verbeteren’ is een bijdrage aan de verbetering van de wereld, namelijk aan een beter begrip ervan. Natuurlijk gaat het erom een verandering te bewerkstelligen, al was het alleen in het denken. Waarom zou je al die moeite doen als je daar niet op uit was? In die zin is Marx’ 11e stelling gewoon een open deur.