(10 mrt 2023) In de serie ‘dwaze contacten met de sterren’ die hier spontaan aan het ontstaan is, moet ik er in elk geval nog eentje kwijt. Joe Jackson en Ramses Shaffy hebben we gehad. Goed, ik stond ook ooit in de lift met Dustin Hoffman – zo klein!, kleiner dan ik! – maar dat kan je geen contact noemen. Over het liftgesprek met Nicolas Roeg schreef ik al, het praatje met Brian Eno bij het Concertgebouw of mijn sollicitatie bij Werner Herzog – ze waren vooral kort, en ook niet erg dwaas. Deze wel.
Het was midden jaren tachtig. Tijdens de draaiperiode van mijn lange speelfilm De Orionnevel vroeg de productieleidster of ik geen zin had in een massagebeurt bij de Thaise masseuses van het Amsterdamse Okura-hotel. Ik had daar zelf niet zo aan gedacht, ik kende de wereld van de ontspannende massage nauwelijks, maar het leek me wel wat. Het maken van een speelfilm levert nogal wat stress op, meer dan de meeste andere bezigheden die ik ken. Dus ik ging er op in, ook omdat ik abusievelijk dacht dat ik de massage aangeboden kreeg van de productie. (Klopte niet, ik moest hem gewoon betalen.) En zo belandde ik op mijn vrije dag aan het eind van de middag ergens op een étage van het Okura, in een kleine ruimte met een massagetafel en wat handdoeken, waar ik door een oudere vrouw onder handen genomen werd. Gesproken werd er nauwelijks. Af en toe vroeg of zei ze me iets in een kort, gebroken Engels dat ik zo goed als het ging probeerde te begrijpen. Eerlijk gezegd vond ik de massage een beetje te hard en direct om echt ontspannend te zijn, (en om misverstanden te vermijden: erotisch was het al helemaal niet en ook niet zo bedoeld) maar het was ook niet slecht en ik dacht nog steeds dat het een cadeautje was, dus niet zeuren.
Wel opvallend, na een poosje, werd de zware basstem van een andere, voor mij onzichtbare massageklant, die royaal door de dunne afscheidingswandjes heen klonk. Hij sprak in een sonoor Engels over het een of ander, dat ik vergeten ben, en werd slechts af en toe onderbroken door een kort Japans of Thais kreetje, dat afkomstig moest zijn van de masseuse die kennelijk met hem bezig was. Terwijl wij aan onze kant vooral onze mond hielden groeide het diepe praten naast ons uit tot een ware monoloog. Ik wilde me er niet op concentreren, ik was daar tenslotte voor mijn ontspanning, maar op zeker moment kon ik niet anders dan aanhoren dat de spreker iets deed of gedaan had met films. Ik luisterde. Hij was ook wel bekend van tv en misschien had zij, de masseuse, ook wel iets van hem gezien. Hij heette Kees Brusse. Waarna er een kort en beleefd geluidje klonk, ongetwijfeld gebracht met een glimlach, waarmee de zo te horen jonge vrouw leek te bevestigen dat die naam haar echt wel bekend voorkwam.
Natuurlijk wist ik wie Kees Brusse was. Een filmmaker, als schrijver/regisseur onder andere verantwoordelijk voor de zeer succesvolle documentaire Mensen van morgen (1964), maar Brusse werd in de decennia erna vooral bekend als veelgevraagde acteur in de ontluikende Nederlandse filmindustrie: Blue Movie, Dokter Pulder zaait papavers, Dakota, Een pak slaag. Nog bekender werd hij als de spil van de langlopende televisieseries Dagboek van een herdershond en Mensen zoals jij en ik. Bij die laatste werden de verhalen hem op het lijf geschreven. En Brusse was goed, erg goed zelfs: niet het soort acteur dat per rol transformeert en iemand anders wordt (zoals Cate Blanchett of Al Pacino dat kunnen), was hij de man die het van zijn persoonlijke aanwezigheid moest hebben en de rollen eenvoudig naar zichzelf toetrok (zoals een Yves Montand of Clint Eastwood destijds). Kees Brusse was een rots van een filmaanwezigheid, met zijn rimpels en zijn gebronsde stem, een kop waar je eenvoudig naar wilde kijken en luisteren.
Tenminste, in het kader van een film. En niet per se in een afgescheiden hokje van een massagesalon. Die middag bleek Brusse ook erg graag naar zichzelf te luisteren. Nadat hij zich eenmaal had voorgesteld was hij nog maar lastig af te stoppen door de beleefd reagerende masseuse. Hoe mijn eigen massage verliep weet ik echt niet meer, want mijn aandacht lag geheel bij de onzichtbare buurman en zijn sonore stemgeluid. Het culmineerde erin dat hij, toen zijn behandeling ten einde kwam, erop aandrong dat iemand hem persoonlijk zou begeleiden naar de garage, waar zijn auto stond. Het stuitte op veel onbegrip bij de slecht Engels pratende masseuse, maar Brusse hield voet bij stuk. Hij vond dat absoluut nodig. Zij moest de manager bellen, zodat die met hem mee kon lopen naar de garage. Waarom zei hij er niet bij. Wel, herhaaldelijk, dat hij Kees Brusse was, en dat wist zij toch ook?
Ik hoorde hoe de masseuse langzaam in paniek raakte. Ze riep de mijne, de oudere van de twee, weg uit mijn hokje. En vanachter het dunne wandje klonken twee hoge vrouwenstemmen, ongeveer zo (excuses voor deze volstrekt ontoereikende fonetische weergave, maar zo klonk het ongeveer): -“Ia ito po Kees Brusse?” -“Io ki ama Busse, Busse…” -“Brusse! Ka mi moto Brusse. Kees Brusse!” Er klonk enig zenuwachtig gegiechel. Ik kreeg met de vrouwen te doen. -“Mai into mo, Kees Busse…?” -“Ta ka toro, Brusse, Kees Brusse, toro…” Terwijl mijn masseuse weer tevoorschijn kwam hoorde ik de jongere met haar nerveuze, hoge stem de telefoon oppakken en aan iemand aan de andere kant uitleggen dat er een man naar de garage gebracht moest worden. Hoe hij heette? Kees Brusse. Kees Brusse! Ze moest de naam nog een paar keer herhalen voor het gesprek beëindigd kon worden. Daarna keerde langzaam rust terug over de massage-afdeling van het Okurahotel.
Ook mijn massage kwam tot een einde. Of de Nederlandse film en tv-ster zijn begeleiding heeft gekregen, of toch nog zelf de weg naar de parkeergarage vond, weet ik niet. Ik was in elk geval een stuk sneller met vertrekken dan hij, terwijl ik ook nog moest betalen. Want eenmaal buiten, over het slot van mijn fiets gebogen, zag ik een fraaie blauwe Jaguar uit de parkeergarage omhoog rijden. Achter het stuur zat Kees Brusse. Hij was het echt.
Deen
Mooi verhaal Jur!