(31 aug – sept. 2017) Na mijn kritische stuk over de hippies als agressieve free riders op het muziekfestival van Wight*, moet ik de hand nodig in eigen boezem steken. Want schreef ik daar niet over langharigen die gratis naar binnen wilden bij een popconcert – en heb ik als langharige jongere dit zelf niet jarenlang in de praktijk gebracht? Wie ben ik dan helemaal om hen de maat te nemen? Een pot die de ketel verwijten maakt, of is er toch een verschil?
Inderdaad, beste lezer. Ik heb me jarenlang bezig gehouden met het zogenaamde glippen. Om een zinvolle vergelijking te kunnen maken met het hardhandige binnendringen van de hippies op Wight 1970 zal ik mijn variant eerst kort schetsen. Glippen, dat betekent gratis naar binnen komen, waar normaliter betaald wordt. We schrijven de eerste helft van de jaren zeventig, ik ben scholier en daarna filmstudent in Amsterdam. Vaak speelt dit zich af bij het Amsterdamse Concertgebouw, van vóór de grote verbouwing, met de enige ingang aan de van Baerlestraat. Daar, in de trotse tempel van de klassieke muziek, kwamen in die tijd ook alle grote bands van de popmuziek langs: Lou Reed, Santana, de Band en de Soft Machine om er maar een paar te noemen. De kaartjes waren niet alleen te duur voor mij, (tien gulden? vijftien?) de concerten waren meestal uitverkocht. Om een kaartje te bemachtigen moest je om zes uur ’s ochtends in de rij gaan staan bij de Nieuwe Muziekhandel in de Leidsestraat en dan geluk hebben. Sommigen sliepen er in een slaapzak voor de deur om op tijd te zijn. En je moest natuurlijk genoeg geld hebben. Dus probeerden we het op een andere manier. We, want bij glippen was je nooit alleen.
Hoe ging het in zijn werk? Er deden stoere verhalen de ronde over meisjes die verscholen onder een lange jas door de Concertgebouwcontrole kwamen; of over het mooiste meisje van de school die het lukte met alleen haar décolleté en een glimlach. Dat was niet weggelegd voor mij en mijn glipkompanen. Wat wij deden: wachten tot het begin van het concert en dan de portier een gulden of een rijksdaalder in de hand duwen om met een groepje naar binnen te komen. Of proberen om hem af te leiden met geklets en erlangs glippen als hij even niet oplette. Of ongezien over de tourniquets springen, erg lastig. En altijd alert blijven op de toevallig openstaande zijdeur, toiletdeur of bezemkastdeur die mogelijk – via wat donkere ruimtes waar je lelijk struikelde over onduidelijke spullen – toegang gaf tot de riante wandelgangen van het Concertgebouw, dan de zijdeuren van de grote zaal en.. snel naar binnen! Ja, als het lukte. Vaak lukte het gewoon niet, de portier bleef onkreukbaar, de deuren zaten dicht en ik belandde op het trapje van een radiowagen, waar ik het concert (Soft Machine) in elk geval kon horen. Voor Roxy Music stonden we uren aan de zijkant bij de artiesteningang te wachten en toen de mannen uit de taxi stapten smeekten we Brian Eno (toen nog erbij, vol opgemaakt) om ons mee te nemen als zijn ‘assistenten’. Hij was aardig, praatte met ons, maar deed het toch niet. Soms had je ineens geluk en ging de zijdeur alsnog open – iemand onwel geworden? een vroege vertrekker? – en dan floetsjracete een clubje muziekhongerige jongens naar binnen.
Het glippen was een sport, een kick, het was een bezuiniging en het was creatief. Ik kwam binnen bij de Stones in de RAI met nagemaakte kaarten en bij jazz in De Doelen met niet afgescheurde kaartjes. Bij Paradiso (lastig!) is het wel eens gelukt via de zijdeur en bij de Melkweg via het restaurant aan de achterkant. In Parijs, met zijn honderden bioscoopjes destijds een paradijs voor de filmgekke student, was het de sport om bij de permanente voorstellingen via de zij-uitgangen naar binnen te sneaken. En daarnaast natuurlijk om te glippen in de metro, onder het loket van de kaartjesknipper door, of over de pas aangelegde tourniquets heen. Mijn allermooiste glips vonden plaats in Frankrijk, in de hete zomer na mijn afstuderen: bij een groots aangekondigd, maar slecht georganiseerd jazzrockfestival liep ik gewoon door de hoofdingang naar binnen, zonder kaartje maar met m’n beste ‘ik hoor er bij’-gezicht. En in Avignon glipte ik met een vriendin via een openstaande wc-deur binnen bij de wereldpremière van Einstein on the Beach: godzijdank vond ik in het donker een leeg klapstoeltje, zát en keek vier uur lang ademloos naar het mooiste en vreemdste theater dat ik ooit gezien had. Voor al deze kunstuitingen kocht ik overigens meestal gewoon een kaartje.
Wat we niet deden – natuurlijk niet, nooit! – was schreeuwen. Dat was stom, dat zou alleen maar aandacht trekken. Of stellen dat we recht hadden op toegang, zoals de kwade mannen van het Wightfestival deden – het kwam niet bij ons op. Ik had het pure onzin gevonden, we hadden om onszelf moeten lachen. Natuurlijk hadden we geen recht op zo’n concert, maar misschien hadden we een mogelijkheid. En we gebruikten geen geweld. Het ging er niet om sterk te zijn, maar slim, geduldig en inventief.
Hippies waren we, maar aardige hippies. Als de voordeur dicht zit, kan je natuurlijk erop gaan beuken en proberen om hem te forceren. Je kan ook om het huis heenlopen en kijken of er andere ingangen zijn. Odysseus bedacht ooit een groot paard om het ongenaakbare Troje binnen te komen. Hij was een hogeschool glipper geweest.
Oké, maar dit is net te rooskleurig. De uitzondering op de regel staat me ook nog duidelijk bij, één keer deed geweld mee. Rockgroep Deep Purple (Smoke on the water!) trad op in de Oude Rai, een complex van sporthallen in de Pijp dat toen al zwaar verouderd was. Uitverkocht natuurlijk. Er heerste een andere sfeer dan bij het nette Concertgebouw. Een groep kwaaie agressieve jongens rukte buiten aan ramen, deuren en panelen en ineens kwam er een plaat board los, de lange spijkers er nog in. Enkelen hielden hem open, een stroom anderen glipten door het gat naar binnen voordat de spijkerwand hard terugviel. Ik ook. De agressie bleef tijdens het concert zelf hangen. Het begon te laat en om onduidelijke redenen speelde de band niét hun grootste hit, Child in Time, een soort volkslied van die tijd. Ook niet als toegift. Het antwoord van de zaal kwam spontaan: massaal gejouw, het podium werd gebombardeerd met bierblikjes en flessen, de geluidsinstallatie kapot getrokken. De roadies hielden zich schuil achter de versterkers. Ik heb nooit meer zoiets meegemaakt. Een vleugje Isle of Wight was naar Amsterdam-Zuid overgewaaid. Om een indruk te geven van de uitzondering zitten hier wat foto’s bij, die ik toen maakte.