Filmacademie 2: Alcohol

Interieur Bankgebouw, avond

(25 jul 2021) Nog een Filmacademie-herinnering, uit de vroege jaren zeventig. Over de academie als levensles. Want behalve dat je er een compleet beroep leert, inclusief alle technische, sociale en kunstzinnige aspecten, is het ook op een andere manier een school. Dat was het tenminste voor mij, toegelaten als net zeventienjarige, als een van de jongste leerlingen ooit (Ate de Jong was ook zo’n jonkie, een paar jaar boven mij). Ik keek mijn ogen uit, naar de leraren, naar de lessen die gegeven werden en toch ook naar de volwassen mannen (het waren vrijwel allemaal mannen) die de lessen gaven. Ik denk dat het gold voor veel meer studenten: we waren nieuwsgierig niet alleen naar wat ze te vertellen hadden, maar ook naar hoe ze in het leven stonden, wat ze uitstraalden. Want dat was immers ons voorland. Kon je van film überhaupt leven, kon je er een bestaan mee opbouwen en wat voor bestaan was dat dan, en wat voor mens werd je intussen? Hoe hadden deze mannen van minstens middelbare leeftijd zich gehouden onder de moeizame omstandigheden en alle tegenslag van professioneel filmen in Nederland?

Het werd ons snel duidelijk dat de vaste docenten van de school – laat ik niet teveel generaliseren: een aantal van hen – hierin matig afstaken bij de werkende filmers ‘van buiten’ die we ook leerden kennen. De laatsten straalden een stuk meer energie en vrolijkheid uit; geen wonder denk ik nu, ze waren aan het werk in wat ze het liefst deden. Ik keek met een mengeling van bewondering en kritische afstand naar allen die ik meemaakte: de altijd opgewekte extraverte Pim de la Parra die met iedereen kennismaakte en meteen je naam onthield, de precieze en gedreven Harry Kümel, of de imponerende grote mond van Louis van Gasteren. Over mijn latere mentoren Sluizer en Verhoeff schreef ik al vaker; van hen leerde ik veel op allerlei gebied. Ik, zoon van twee juristen, afkomstig uit een academisch milieu waar ik graag uit weg wilde komen, ging als een Alice op pad in het wonderland van de min of meer kunstzinnige (speel)film en zijn bewoners. Maar af en toe rinkelden er ook alarmbellen en hier ben ik wat terughoudender met de namen. Een destijds vrij beroemde Nederlandse regisseur, één keer ontmoet via een klasgenoot, klaagde in de montagekamer steen en been over alles en iedereen in filmend Nederland en hing compleet de miskende diva uit: let goed op, dacht ik, luister goed en zorg ervoor dat je zelf nóóit zo wordt. Want ook dat lag op de loer, als model in filmend Nederland. Waarschijnlijk hadden al die filmers geen idee hoe oplettend er naar ze gekeken werd, niet alleen als maker maar ook als mens.

Voor de vaste academiedocenten hadden we toch wat minder hoogachting, zo gaat dat als je jong bent en vol snelle oordelen. Maar sommigen maakten het er ook wel naar. Door langzaam te zijn, niet actueel of niet scherp, door te laat te komen, oppervlakkig in hun aanwijzingen – of gewoon door heel openlijk te vaak en te veel te drinken. Een alarmbel die niet voorbehouden was aan het wonderland van de film. Schuin tegenover de toenmalige academie aan de Overtoom was de buurtkroeg Olympia, waar we regelmatig terechtkwamen aan het eind van de lesdag en altijd na de avondlessen van Pieter Verhoeff. Ik heb er leren biljarten en bier drinken, alles zeer met mate, al was het omdat het ook betaald moest worden. Vaak zaten een paar van de eerdergenoemde docenten daar ook; allenige middelbare mannen met te dikke buiken en gegroefde gezichten, aan het zoveelste biertje. Standaard werd in die tijd ook nog veel gerookt, shag meestal; wat zullen we allemaal gegeurd hebben! Maar dat was toen ons normaal. Het vele drinken was niét ons normaal, dat was (voor de meesten) een rode vlag.

Dit werd op de spits gedreven tijdens een bijzonder project in ons tweede jaar. We maakten een film in Almelo, naar een scenario van klasgenoot en historicus Frans Hollinger: een zwart-wit documentaire over de ‘grootste bankroof van Nederland’, tijdens de oorlog door het verzet gepleegd op een Almelose bank. Hollinger had deze geschiedenis nauwgezet gereconstrueerd. Vlak voordat het echte gebouw gesloopt zou worden kreeg de Filmacademie toestemming voor een enscenering op de oorspronkelijke locatie. Frans was een buitenbeentje in de klas en werd door velen niet helemaal serieus genomen; dat zal de reden geweest zijn dat slechts een deel van onze klasgenoten meedeed en vermoedelijk ook dat ikzelf de functie kreeg van chef licht. Ik had weliswaar camera als bijvak, maar het ontbrak me aan genoeg ervaring om de belichting voor m’n rekening te nemen, dat hadden cracks als Goert, Deen of Kees moeten doen. En dat bij een film vol nachtscènes, de overval was natuurlijk in het donker. Afijn, alsnog m’n excuses voor compleet verkeerd uitgelichte scènes. Maar gelukkig had ik de hulp van m’n crewgenoten die veel corrigeerden, en van de cameradocent die overdag heel behulpzaam was. Tot er bij hem teveel drank in ging, dan werd het een stuk minder. En er wás drank op de set, zeker als we ’s avonds en ’s nachts draaiden. Dan doken flesjes bier op, al dan niet verstopt in de kisten met apparatuur.

We sliepen met de complete ploeg in het verlaten bankgebouw zelf, op smalle militaire veldbedjes. Ik betwijfel of er ook een douche was. Dit was in de herfst van 1973, precies toen in Nederland als gevolg van de oliecrisis autoloze zondagen werden ingesteld. Almelo was toch al ver weg van Amsterdam en om te telefoneren moest je eerst een telefooncel zoeken, nu was het isolement nog groter. Gaandeweg de opnames kregen we last van het alcoholgebruik, niet alleen van de cameradocent, maar vooral van de algemene coach, die meehielp bij de regie. Hij dronk nog méér. Hij droeg zijn biertjes in de diepe zakken van zijn lange witte Afghaanse jas, die toen in de mode waren. Op zeker moment zagen we rondom die zak een enorme geeloranje vlek groeien: het flesje was omgevallen en liep leeg zonder dat hij het zelf in de gaten had.

Dit vonden wij, de studenten, op den duur niet leuk meer en tegen de film werken. We wisten ook niet goed hoe er mee om te gaan. Het bespreken van zulke problemen was nog lang niet in de mode en wij waren er niet in geschoold; we vonden het gênant en ook meelijwekkend dat deze docenten zich zo lieten gaan. Er werd besloten om steun te zoeken bij de Filmacademie-leiding, die tenslotte hun werkgever was. Ik meen dat de nuchtere productieleider Hetty (zie m’n vorige verhaal) dat gedaan heeft, nadat ze een werkende telefoon had bemachtigd. En er gebeurde… niets. Tenminste, zo herinner ik het me. We filmden verder en ground control in Amsterdam gaf geen sjoege. Dagen later arriveerde ineens een telegram. Bij ons. Van de directeur van de academie, gericht aan de coach: hij was op staande voet ontslagen. En moest onmiddellijk naar Amsterdam terugkomen. Hetty kwam er mee naar mij, ik herinner me dat we het ding samen stonden te lezen. En ook hetzelfde dachten: dat gaan wij niet doorgeven! Als ze te beroerd zijn om zich ter plekke op de hoogte te komen stellen, of telefonisch de zaak met hem te bespreken, als ontslag per telegram het enige middel is – dan bekijken ze het maar. We laten ons niet gebruiken als doorgeefluik. Ofwel: Blijf met je rotpoten af van onze rot-alcoholisten.

Het telegram heb ik weggelegd in de lichtkist, want er moest weer gedraaid worden. Daar heeft het nog dagen gelegen, vergeten door allen. Best mogelijk dat ik het aan het einde van de opnames heb meegenomen, of weggegooid. En de coach werd niet ontslagen, ook niet na terugkomst in Amsterdam, er kraaide geen haan meer naar. Hij was nog jaren docent en speelde een nuttige rol bij een van onze eindexamenfilms. (Maar goed is het hem niet gegaan; de drank eiste zijn tol en enkele jaren later hoorde ik dat hij een eind aan z’n leven had gemaakt.)

De academie als een soort levensles. Achteraf gezien dan. Want destijds voltrok het zich zonder sporen achter te laten; geen navraag, geen evaluatiegesprek, niets. Ik kan me ook niet herinneren dat we het er onderling nog ooit over gehad hebben. We maakten film, en film gaat voor alles. En de film kwam af. Sterker nog, ze is nog steeds te bewonderen, op YouTube: Civil Courage, drie kwartier lang. Met erin opgenomen alle enscenering die wij toen gedraaid hebben, inclusief mijn belichting. De shots waar we zo hard voor gewerkt hadden, vormen maar een klein deel van de gehele film. En elke herinnering aan alcohol is uit de beelden verdwenen.

(Door naar de volgende aflevering in deze serie)

  1. Leo de Boer

    He Jur,
    Wat leuk deze Blast from the Past. Die (Drs) Frans Hollinger had wel voor elkaar gekregen dat hij een klap geld kreeg van de Nederlandsche Bank om die film te financieren. Dus de NFA wilde wel meedoen met al die poen.
    Dat oude pand in Almelo van de Ned. Bank zou afgebroken worden, inclusief die prachtige oude kluis (de eigenlijke hoofdrolspeler). Dat moest wel visueel bewaard blijven! Ik herinner me van die krankzinnige tijd in Almelo vooral nog het gekibbel over de regie, omdat Frans zelf niet in staat werd geacht die klus te klaren. Dat was met Viviane en Goert geloof ik. Zelf was ik er, als beoogd editor van de film, ook bij. Leuk om het resultaat weer te zien na bijna 50 jaar!
    En die pistolen van de rekwisieten afdeling van de NOS, die waren echt maar wel onklaar gemaakt. Daar waren ze toen nog erg makkelijk in. We hadden zelf een bank kunnen beroven! Zou een leuke draai aan de film hebben gegeven…