‘Niets menselijks is mij vreemd’

geplaatst in: de mens, Filosofie, Uitdrukkingen | 0

(In de serie: aangenomen onwaarheden en rare uitdrukkingen)

(19 mrt 2021) Dit wordt wel gezegd door een politicus, filmster, sporter, of anderszins bekende figuur. En daarmee bedoelt hij/zij dan dat hij ook wel eens een zonde begaan heeft, of ernaar heeft verlangd. Dat hij bijvoorbeeld tijdens zijn studie wel eens een joint rookte, dan wel kleine winkeldiefstallen pleegde of zich tegoed deed aan alcohol, chocolade of hamburgers. Het gaat om het toegeven van lichte vergrijpen en overtredingen – fout parkeren, valsspelen, een beetje liegen tegen de belastingdienst of zelfs een keer tegen je geliefde. De spreker wil ermee laten zien dat hij/zij echt niet onkreukbaar is (geweest) en ook echt wel fouten heeft gemaakt en dat hij/zij deze kant van het leven dus heel goed snapt en volop kan begrijpen dat anderen zulke fouten ook maken. De spreker voelt zich kortom niet moreel verheven boven de rest van de mensen, hij zal ook zeker niet de eerste steen werpen want, zo maakt hij met deze uitspraak duidelijk, hij/zij is heel ‘normaal’ en geen haar beter dan alle anderen.

Nou ja, een klein haartje misschien. Want het gaat niet om het opbiechten van echte misdrijven: een dodelijk ongeluk veroorzaken dankzij alcoholgebruik, een moord, grootscheepse fraude – dat laat men niet volgen door de relativering dat ‘niets menselijks mij vreemd’ is. Dat zou door het publiek als pure belediging worden ervaren. Het gaat om het toegeven van kleine fouten, geen grote. En nog iets opvallends: het wordt ook weinig gezegd na het plegen van een mooie, goede daad. Als je een kind uit een wak redt, een zieke buurvrouw verzorgt of een mooi bedrag schenkt aan Amnesty past het ook niet om dit te zeggen. Dat wordt als absurd ervaren, of als een diep zelf-ironische grap. Want het helpen van anderen in nood lijkt synoniem te zijn met ‘menselijk’, dat hoort niemand vreemd te zijn. Nee, het gaat over de meer verborgen kanten van menselijkheid. Het is een toegeven van kleinere morele missers, als daad of als verlangen, in het volle bewustzijn dat het missers zijn. Met als onderliggende bedoeling: normalisering en egalisering. Zichzelf gelijk stellen aan de hele mensheid, inclusief al hun trekken en trekjes, met name de minder fraaie.

Maar men zegt ‘niets menselijks’, een algemene claim. Dat is de reden waarom ik erover struikel.

Laat ik puur voor mezelf spreken. Er zijn erg veel kanten van de mens die mij treffen als volkomen vreemd, onbekend en onvermoed. Ik kan nog steeds verbijsterd worden door gruwelverhalen over serial killers met allerlei perverse neigingen, zoals de Saksische man die zijn slachtoffer martelde, doodde en daarna opat, op diens eigen verzoek. Of over andere vormen van sadisme dan wel complete ongevoeligheid, die regelmatig in de media opduiken – u bedenkt de voorbeelden er zelf wel bij. Ooit vertelde mijn moeder over haar complete ontzetting toen ze, kort na de Bevrijding, foto’s onder ogen kreeg uit de kampen en berichten las over de gaskamers, en langzaam begreep wat daar gebeurd was. Zoiets had ze niet voor mogelijk gehouden, nooit, bij geen mens. Alsof er een deur was opengezet waar je geen moment een deur vermoedde. En toch was ook dit menselijk, wel degelijk, het was helemaal door mensen bedacht en uitgevoerd.

Maar het is niet alleen bij de dieptepunten van menselijkheid dat je zulke vreemdheid kunt ervaren. Ik ben een totale liefhebber van films, reportages of posts waarin waaghalzen in vliegpakken van hoge rotsen spontaan in afgronden springen, alleen rond de wereld zeilen, roeien of peddelen, ongezekerd de rotswand van Yosemite bestijgen (Free Solo), salto’s makend van betontrappen springen of zonder aarzeling tegen een flatgebouw opklimmen om een kind te redden uit een brandende woning op zes hoog. Ik vind het schitterend, maar kom er eerlijk voor uit: zulke moed dan wel waaghalzerij is mij vreemd. Toch zijn dit ook mensen, die in staat blijken tot ongelooflijke dingen. Ik kijk toe met open mond, van bewondering ditmaal, en van pure verbazing.

Ik kan niet anders zeggen dan dat voor mij geldt: ‘allerlei menselijks is mij vreemd’. Dat geldt ten eerste voor de handelingen, de daden, maar toch ook voor de achterliggende intenties, die kan ik echt niet allemaal navoelen. Het is een grote reden om steeds weer naar films te kijken en zeker ook naar docs: niet om jezelf te herkennen (dat burgerlijke criterium toegepast op filmverhalen), maar om je te verbazen. Om je mond open te laten vallen.

‘Veel menselijks is mij vreemd’, dat is alleen niet zo’n sociaal wenselijke uitspraak. Want het betekent dat we als mensen niet hetzelfde zijn, dat er onderscheid bestaat. De bestaande uitdrukking, met het royale ‘niets’, wil juist het tegendeel suggereren. Althans op moreel gebied. Namelijk dat we (moreel gezien) op elkaar lijken. En dat we elkaar vinden in het beroemde grijze middengebied, waar we allemaal misschien best deugen maar ook onze zwakheden en morele beperkingen kennen. En waar dus ook niemand ‘beter’ is dan de ander, niemand een ander kan en mag veroordelen, want ‘wie zonder zonde is..’ etcetera. Het is een sprookje van morele egalisering en relativering, ingegeven door de grote angst om verschillen op te merken, oordelen uit te spreken en, op moreel gebied, het ene tot ‘beter’ te verklaren dan het andere. Ik denk dat we onszelf daarmee compleet voor de gek houden.

We zijn gelijk en horen gelijk te zijn in de zin van de wet, van rechten, plichten en mogelijkheden, gelijkwaardig dus – maar tegelijk zijn we ten diepste verschillend. Gelijk, maar verre van identiek. En dat geldt ook op moreel gebied. Dat is de spanning waarin wij samenleven en die we moeten uithouden. Tenminste, zolang morele grenzen niet overschreden worden. Mij lijkt het eigenlijk onwenselijk om die spanning onder het tapijt te vegen ter wille van een lieve vrede. (En oordelen, dat doen we intussen toch. Vaak hard, snel en ongeremd. Klik een willekeurig draadje aan op de sociale media en tel de veroordelingen. Ook dat is dus menselijk, het is maar dat de gebruikers van deze uitdrukking het weten.)

Kijk, als ze nu zouden zeggen: ‘niets medemenselijks is mij vreemd’, dan was het geen goedbedoelde enormiteit meer, maar een waardevolle uitspraak. Dan hadden we zomaar een richtlijn. Een zin om trots op te zijn, tenminste als je hem waar kunt maken.