Hoezo privacy? Aandacht!

geplaatst in: Cabaret, Cultuur, Maatschappij, Politiek | 0

(21 apr 2021)  In een aflevering van zijn dagelijkse ‘memoires’ op Facebook vertelde Jacques Klöters – eminent theaterkenner, radiomaker, muziekkenner en ex-cabaretier – eens over een cabaretnummer van zijn groep Don Quishocking, uit begin jaren zeventig. Ze wilden het toenemende gebrek aan privacy aan de kaak stellen. Ik moest er aan denken in verband met mijn boek over Lentz, waarin het thema van (ontbrekende) privacy een grote rol speelt.

In de voorstelling richtten de cabaretiers zich plotseling op enkele ‘willekeurige’ mensen uit het publiek en bleken van hen zomaar allerlei persoonlijke détails te kennen (adres, geboortedatum, huisinrichting). Hilariteit en gêne in de zaal: hoe konden ze dat nou weten? Dat was immers privé! De cabaretiers verzamelden de gegevens stiekem vooraf, via de lijst van reserveringen bij de kassa; na wat doorvragen of afluisteren kwamen ze al opvallend veel te weten. Een vermakelijk verhaal dat ineens een ernstige draai krijgt, als Klöters het nummer toch ‘volkomen mislukt’ noemt. Want niemand heeft zich de boodschap aangetrokken: dat privacy beschermd moet worden. Sindsdien, zegt hij, zijn we onze privacy alleen maar méér gaan opgeven.

Het lijkt al te waar. Toch heeft Jacques denk ik niet helemaal gelijk. En niet eens omdat de claim dat één cabaretnummer de wereld zou kunnen en moeten veranderen (‘mentaliteitsverandering’ en ‘bewustwording’ heette dat toen) wel erg hoog gegrepen is. Maar aan het begrip privacy zitten meerdere kanten, die destijds waarschijnlijk nog niet allemaal duidelijk zo in beeld waren. Privacy tegenover wie precies? Een paar eigen herinneringen om het te verduidelijken.

Ik ben wat jonger dan Klöters, zeg maar van de volgende generatie, maar oud genoeg om die tijd en haar issues bewust te hebben meegemaakt. Privacy was zeker zo’n issue. De omstreden volkstelling van 1971 was voor de cabaretiers de aanleiding om dit nummer te maken. Voor mij als middelbare scholier was de discussie rond de telling aanleiding om hem niet in te vullen, het zorgde voor een volgende verdieping van de kloof in het ouderlijk huis. (Weigeren was strafbaar gesteld. Later bleek dat velen het hadden gedaan, niemand werd vervolgd.) Maar belangrijker: het verzet richtte zich toen tegen de ongebreidelde gegevensverzameling door de overheid. De autoritaire staat werd gezien als een groot gevaar, een staat die de burgers onmondig wilde houden en hun privacy wilde ontnemen. Aldus het heersende politieke discours ter linkerzijde. De antiautoritaire revolte van die tijd richtte zich in de eerste plaats tegen de dwingende staats-autoriteit. Inspraak en medezeggenschap waren de idealen om voor te vechten.

En eigenlijk werden die idealen in het decennium erna al grotendeels verwezenlijkt. De staat verloor zijn dwingend autoritaire houding, mondigheid werd de nieuwe norm. En de privacy? Met het verdwijnen van autoritaire leiders en de dreiging van een politiestaat werd ook de angst voor overmatige controle door de overheid veel minder actueel. (Ze verplaatste zich naar het West-Duitsland van de RAF-terroristen). Toen ik midden jaren tachtig door het toenmalige Filmfonds gevraagd werd mee te doen aan een scenariowedstrijd voor een lange speelfilm, was het thema opnieuw dat van de door de staat bedreigde privacy. Poëtisch geformuleerd als: ‘wie weg is, is ook gezien’. Hoe actueel dat misschien nog steeds was, ik kon er niets mee en besloot spontaan om het tegendeel als uitgangspunt te nemen. Geen script over burgers die doodsbenauwd zijn dat er iemand (de staat?) bij ze ‘naar binnen’ kijkt, maar over een paar mensen die er naar snakken dat iemand zich eens met ze zou willen bemoeien. Eenzame alleenstaanden, die hun privacy maar al te graag willen verruilen voor een beetje contact. ‘Wie er is wordt vaak helemaal niet gezien’ eigenlijk. De staat speelde hier geen rol meer. (Ik won de wedstrijd, de film die eruit voortkwam heet De Orionnevel, 1987.)

Aan deze verandering moest ik denken bij het lezen van Klöters’ stuk. Behalve dat we onszelf willen beschermen tegen ongewenste inmenging van bovenaf (verticale privacy), willen we tegelijk dolgraag aandacht van anderen, van opzij (horizontale aandacht). Inmiddels leven we decennia later, in een erg veranderde wereld. Via de sociale media gooien we alle mogelijke privégegevens de openbaarheid in, in een jacht op likes, smileys en friends. Dat de overheid ook mee kan kijken – wie maalt daar nog om? Dat de digitale wereld een paradijs is voor elke dataverzamelaar, vanuit commerciële, politieke of criminele motieven – het lijkt voor velen nauwelijks een issue. Als hij daarop doelt heeft Jacques volkomen gelijk. De fundamentele behoefte aan aandacht en erkenning wint het ruimschoots van de angst voor misbruik. Althans bij ons, in dit land. Waar we nog steeds geen politiestaat hebben. Maar wel, en al lang, een commerciestaat. Zie alle ongewenste mails en advertenties die je dagelijks binnenkrijgt. En daar ligt het verschil: de politiestaat was een veel tastbaarder bedreiging dan de ongrijpbare commerciële (en criminele) controle van nu. ‘Dat kan toch weinig kwaad’, en met open ogen gaan we door om anderen vrijwillig van onze data te voorzien. Lentz, dataverzamelaar uit het analoge tijdperk, zou z’n ogen niet geloven bij wat er tegenwoordig allemaal mogelijk en gebruikelijk is.

Jacques en zijn collega’s van Don Quishocking dachten dat mensen heel erg zouden schrikken om hun privé geopenbaard te zien. Vanuit een heersende cultuur van terughoudendheid, bescheidenheid en schaamte. Maar toen al merkten ze: zolang de onderwerpen niet tè privé waren konden de slachtoffers er zelf ook om lachen. Misschien hadden de cabaretiers beter bankrekeningnummers kunnen voorlezen, of creditcardnummers. Dan denkt iedereen onmiddellijk aan misbruik. Dan was het publiek destijds vermoedelijk gaan protesteren. Dat geldt des te meer in onze cultuur: zolang het niet gepaard gaat met misbruik of geweld, vinden (veel) mensen de openbaarheid helemaal niet zo erg. Maar leuk, of zelfs profijtelijk. We hebben ontdekt dat de privésfeer best opengebroken kan worden en dat bekendheid ook allerlei voordelen heeft. Maar de verticale angst is niet weg, denk ik. Zodra blijkt dat Facebook gevaarlijk is voor de eigen veiligheid, of dat een machtige instantie (de staat? Apple, Google? China?) je via de  smartphone controleert, laat oppakken en wie weet wat nog meer – zal het verlangen naar afscherming weer de kop op steken. Pas als een duidelijk verband met misbruik en schade aangetoond wordt, hebben alle waarschuwingen zin. Tot die tijd wil men ongestoord zichtbaar kunnen zijn voor anderen.

Intussen blijft het een aardige opgave om zo’n cabaretnummer naar onze tijd te verplaatsen. Opnoemen van Facebook-gegevens, met een scherm erbij? Niks bijzonders. Kijken hoe lang iemand uit het publiek het leuk vindt om met semiopenbare gegevens in het midden van de belangstelling te staan? Mjaa… Maar onderschat ook niet de mondigheid: ik voorspel dat er bij twijfel razendsnel smartphones de lucht ingaan en dat de onthullende privésketch live naar Facebook gestreamd wordt. De burger van nu is geen hulpeloze consument meer, overgeleverd aan de macht van het podium. Hij is een koning met de macht van de digitale schandpaal en bewust van zijn rechten. Het zijn de cabaretiers die moeten uitkijken met hun waarschuwingen.