Terug naar het Leids Cabaret Festival

geplaatst in: Cabaret, Satire, Theater | 0

(12 jan 2023) Nu het Leids Cabaret Festival in het nieuws is omdat ze de komende editie hebben afgezegd bij ‘gebrek aan voldoende talent’ denk ik terug aan het jaar en de editie van dat festival dat ik ooit gewonnen heb. Ik bedoel natuurlijk ‘wij’. We wonnen als groep, in het jaar 1983, met de viermansformatie die ook ‘1983’ heette. Er waren twee prijzen te vergeven, een van de jury en een van het publiek, en we wonnen ze allebei. Op een prachtige avond in de Leidse Schouwburg die ik niet snel zal vergeten. De volgende dag stapte ik op het vliegtuig naar de Côte d’Azur om me in Cannes te voegen bij collega Leo de Boer en er te proberen om cineast Robert Bresson te interviewen voor onze documentaire (gelukt!). Je zou willen dat het leven gevuld was met zulke knooppunten van pure opwinding en professionele voorspoed.

Dit jaar vond de organisator van het Leids Cabaretfestival de 38 (!) vooraanmeldingen op video niet veelbelovend genoeg om er een festival op te kunnen baseren. Van de weeromstuit moet ik eraan denken hoe veel eenvoudiger het destijds ging. Van een kennis hoorde ik over een nieuw festival in Leiden, waar je je als cabaretgroep kon aanmelden. In die tijd moest je dan gaan zoeken in telefoonboeken (wat is de precieze naam?) of aan anderen gaan vragen die misschien een telefoonnummer dan wel adres wisten. Er was geen internet, een paar woorden intypen bij Google lag ver in de toekomst. Maar organisator Harry Kies werd inderdaad bereikt en hij kwam zelf naar Amsterdam om ons live te bekijken (video stond nog in de kinderschoenen). In de repetitieruimte van theatergroep Carrousel, waar ik toen werkte als scenario-adviseur/regisseur, speelden we het half uurtje dat we klaar hadden, voor hem en zijn medewerker. We bleken goed genoeg om toegelaten te worden tot een voorronde die meteen de ‘halve finale’ was, en waar we meen ik met nog twee andere groepjes in zaten. Kies raadde ons één nummer sterk af. Het was een solo-act van mij, waarbij ik (speelde dat ik) in het nachtleven telkens in m’n kruis werd gegrepen door vertegenwoordigers van beide geslachten. Een zware overdrijving van de realiteit, maar daar was het comedy voor. Het nummer bleef er gewoon in en bleek later bij het publiek prima aan te slaan.

Hoe kwam ik er bij om dit te gaan doen? Ik was midden twintig, een paar jaar afgestudeerd van de Filmacademie en op allerlei manieren bezig met films; eraan meewerken, zelf maken en erover schrijven. Maar theater trok me ook als vorm en satire trok me speciaal. Op een nacht in de afzakkroeg Weber (als stamkroeg de Smoeshaan dicht ging kon je nog een uur of twee terecht in Weber) ontmoette ik een aardige jongen met theaterplannen: Willem van de Sande Bakhuyzen. Hij had als acteur na een jaar van de Maastrichtse toneelschool moeten vertrekken, maar had ook ambities als maker en zojuist een studentencabaret geregisseerd. Ik had een stapeltje absurd-satirische teksten geschreven, hij kende wat mensen vanuit zijn achtergrond bij het corps – het was eigenlijk een onwaarschijnlijke combinatie, maar ineens stonden we in De Balie te werken aan een optreden in de Open Bak. Ik had nooit op het toneel gestaan en acteren was niet mijn ambitie, maar ik wilde die satirische teksten realiseren en daarvoor leek theater me een betere omgeving dan het moeizame, langdurige traject van een film.

Moeizaam werd het toch wel. De Open Bak was geen succes – ik herinner me hoe na afloop een jonge Erwin Olaf spontaan naar me toe kwam om ongevraagd te melden dat hij ons echt niet best vond. De grote groep viel snel uiteen en van zeven man bleven er vier over, met nauwelijks een andere aandrijfkracht dan mijn wil en Willems contacten. Toen speelden we een uurtje, om middernacht, tijdens de introductieweek van corpsstudenten. Op een echt podium, in een volle zaal, en met licht er op. Wat sketches, een paar liedjes, ik speelde ook nog wat sax. Dat optreden was een openbaring voor me. Want er werd gelachen. En ik bleek me op dat uitgelichte podium samen met de andere jongens best lekker te voelen. Later zei Willem dat eerstejaars corpsleden nu eenmaal om alles lachten en dat ze daar zelfs toe verplicht waren – hij had er vaker last van dat hij zich ineens terug wilde trekken, het zou ons later compleet uit elkaar drijven. Maar ik liet me het gevoel dat we iets te pakken hadden niet meer ontnemen. Overigens kon ik het op het toneel uitstekend met Willem vinden: hij kon erg goed zware dommekrachten spelen, waar ik dan weer om moest lachen, een enkele keer kregen we op het podium de slappe lach om elkaar. En hij kon goed zingen, ook nog viool spelen en daarnaast was hij een goede organisator.

We hielden vol, vervingen een groepslid en verwelkomden Jan Willem Jurg, ook ex-Maastrichtse toneelschool; die zag aanvankelijk weinig in onze ongein, maar ontwikkelde zich al snel tot de beste, meest uitgesproken acteur met een groot talent voor extreme parodie. Het vierde en stilste lid was onze onvolprezen pianist/componist Pieter-Bas Huygen (we zaten goed in de dubbele namen) en daarmee was de groep gevormd die een paar jaar zou blijven bestaan. Want we wonnen die voorronde in Leiden en iets later wonnen we ook de finale. Het waren voor ons meteen de eerste echte optredens voor publiek, met alles erop en eraan. We hadden geen try outs en ook geen opwarmtournee langs kleine zaaltjes, zoals tegenwoordig gebruikelijk is. We werden in een keer voor de leeuwen geworpen. Het mooiste moment van die halve finale kwam toen we (veel) applaus kregen, afliepen en organisator Harry Kies ons in de coulissen stond op te wachten. Voordat hij ons terug liet gaan om nog eens te buigen meldde hij dat hij ons in zijn stal op wilde nemen en of we maar ja wilden zeggen. Goede filmscène.

Zo kwam ik, kwamen wij, van het ene moment op het andere terecht in de wereld van theater spelen. Elk weekend stapten we met een tas vol kleding in de auto om ergens in het land onze act op te voeren. Later hadden we een eigen theaterbusje, met decorstukken. Het went razendsnel. Soms speelden we voor lege rijen, vaker voor dampende, volle zaaltjes en zalen. Veel specifieke optredens kunnen we ons nog altijd herinneren, zowel de heel goede, als de verschrikkelijke.

Hierbij moet je bedenken dat ‘cabaret’ destijds, begin jaren tachtig, als term behoorlijk besmet was. Een cabaretgroep, dat was een clubje ernstig kijkende types die vanaf barkrukken in close harmony bezongen wat er allemaal fout zat in de wereld – een genre dat door Bram en Freek van Neerlands Hoop volstrekt overhoop was gegooid en belachelijk gemaakt. Ik moest ook niets hebben van het expliciete barkruktheater. Wat wij deden was iets spélen, iets laten zien, in al zijn absurde malligheid. Verdwaalde mensen in de moderne wereld. We speelden rollen, óók bij een monoloog recht tegen het publiek speelden we een persoon. Het was geen directe maatschappijkritiek, maar impliciete. In het juryrapport van het Leidse festival, gemaakt door Youp van ’t Hek en Fred Florusse (van Don Quishocking), werd het getypeerd als ‘absurdisme met een bodem’. Een van de raakste karakteriseringen die ik heb mogen oogsten, het was precies wat ik wilde.

Aan het eind van dat decennium, toen wij alweer gestopt waren, kwam een andere stijl op, die eigenlijk veel ouder was: stand up comedy, ofwel vanachter een microfoon direct grappen vertellen tegen het publiek. Als jezelf. Het was ook daarvoor al de gangbare vorm: zie Toon Hermans, Wim Kan, alle Amerikaanse entertainers. Met de hernieuwde populariteit van de stand up werd het begrip cabaret van zijn besmetting ontdaan en zelfs tot de meest geliefde theatervorm in het land. Het Leidse festival ging samenwerken met televisie, de jonge prijswinnaars of finalisten kwamen op tv en gingen op theatertournee. Dat was allemaal na onze tijd; wij zijn slechts twee keer kort op tv geweest, naast wat radio-optredens, maar het kon ons weinig schelen en we deden er ook geen moeite voor. We waren alle vier bezig voor onszelf een carrière buiten het podium op te bouwen en verwachtten van ‘1983’ niet meer dan een kleine vergoeding en de pure lol van de optredens. Het was een nogal uit de hand gelopen hobby.

‘De Man van Draad’ vlnr: Willem, Jan Willem, Pieter, Jurriën

Als ik nu lees door welke selectie de kandidaten van tegenwoordig gaan – een video voorselectie, dan wat café-optredens, gevolgd door twee voorrondes, de halve finale en de finale in de Leidse Schouwburg – word ik met terugwerkende kracht bijna zenuwachtig voor mijn groep van veertig jaar geleden. We waren daarbij vergeleken zo argeloos. Maar de leerschool kwam toch wel, ná het festival. Want je moet het gewoon doen, in een zaaltje, met publiek, je moet ook een paar keer op je bek gaan. (Die keren dat niemand lacht. Dat je tegen een zwarte muur speelt. Heel vreselijk bij comedy. Toch maar doorspelen.) Afijn, ik hoef het niet meer over te doen. We maakten achter elkaar drie programma’s in drie jaar, kregen een hele serie mooie tot prachtige recensies, gevolgd door een reeks matige tot heel slechte. Wie wil kan het nalezen op mijn site. Wat ik nooit gedaan heb en nooit heb willen doen, is wat Willem jaren later deed: de zaak openlijk desavoueren. Hij was inmiddels zeer succesvol als regisseur van theater en film, en vond het nodig om dit stukje verleden te kleineren. Zo kwam het dat ‘1983’ als enige winnaar geen enkele rol speelde bij de viering van het 25-jarig bestaan van het Leidse festival in Carré, waar Willem de regie voerde. Ik ben er woedend over geweest, tegen hem en tegen Harry Kies, zonder enig effect. Niet veel later is Willem ziek geworden en gestorven, we hebben elkaar niet meer gesproken.

Dat kan niet wegnemen dat het avontuur met cabaret/theatergroep ‘1983’ een prachtige ervaring was, met hoogte- en dieptepunten. Een doodenkele keer droom ik nog wel eens van de groep. Het soort angstdroom dat bij toneelacteurs vrij bekend is: je staat op het toneel en je weet je tekst niet. Bij mij is het eigenlijk meer verbazing dan angst, want m’n cabaretverleden is intussen erg lang geleden. Ik vind mezelf terug op een toneelpodium en begrijp dat ik deel ben van een wederopstanding van ‘1983’. We zijn al aan het spelen en zodirect zal ik het een of ander moeten doen – maar wat? Is het een van de oude nummers en welke dan, waarom hebben we niet gerepeteerd? Waarom doen we dit in hemelsnaam, het was toch al lang afgesloten? En dan ben ik aan de beurt en.. begin gewoon maar te praten, met overtuiging iets te zeggen, zonder zelf te snappen wat. The show must go on en een automatische piloot neemt het over. Zoals dat in het echt ook wel eens gebeurde op het podium, als we erg werden afgeleid, of voor een slecht gevuld, ongeïnteresseerd of beledigingen roepend zaaltje speelden. Maar het tegendeel deed zich vaker voor: spelen in een stampvolle zaal, of café, of zelfs huiskamer, waar het publiek je voeten kan aanraken en met ieder woord en elke zin schijnt mee te leven. Zo’n publiek telkens laten lachen, alle zinnen het volle pond proberen te geven en steeds rigoureus in je rol blijven – dat is een fantastische ervaring, leven op een top van opwinding, prachtig om te hebben meegemaakt.

Het was allemaal nooit gebeurd zonder de ontmoeting met Willem op die herfstnacht in Weber, toen we besloten om samen iets op te zetten. Of als Kies ons niet had toegelaten, of als hij zijn festival dat jaar had afgezegd. Daarom gun ik alle aanstormende cabarettalenten hun ervaring met het vallen en opstaan, of het argeloos binnenzeilen op het podium. Ik gun ze een festival.