(15 sept. 2022) Les Guichets du Louvre, de ‘poorten’ van het Louvre, dat zijn drie grote gewelfde onderdoorgangen die de enorme rechthoekige muur van museumgebouwen onderbreken. Ze bieden uitzicht op de Seine en op de brug die eroverheen voert naar het Parijs van de linkeroever. Het is ook de onmogelijke titel van een vergeten Franse film uit 1974, die vrijwel niets met het Louvre te maken heeft, maar alles met vrijheid. De Engelse en internationale titel ‘Zwarte Donderdag’ treft de inhoud al veel beter. Want de film biedt een verslag van een bijzonder zwarte dag uit de geschiedenis van Parijs en Frankrijk: 16 juli 1942, toen de joodse wijk werd afgezet en compleet leeggehaald.
Die dag, in feite twee opeenvolgende dagen, is bekend geworden als de ‘razzia van het Vel d Hiv’. De wielerbaan Vélodrome d’Hiver lag een heel stuk verderop, nog voorbij de Eiffeltoren, en werd gebruikt als voorlopige eindbestemming van de opgepakte joden. Ze zaten er dagenlang in erbarmelijke omstandigheden te wachten tot ze verder getransporteerd werden, hun ondergang tegemoet. Maar deze film toont hoe de razzia zelf verliep, hoe het eraan toeging in die joodse buurt Saint Paul, rondom de Place des Vosges.
Vanaf de vroege ochtend worden joden in groepen opgepakt en afgevoerd in bussen. De mensen mogen één koffer meenemen, met spullen voor twee dagen. Ze kunnen hem ook laten staan, dan wordt hij nabezorgd, zegt een agent kortaf. Want de uitvoering is geheel in handen van de Franse, Parijse, politie, slechts sporadisch zijn enkele Duitse soldaten te zien. Er klinkt geen ‘aufmachen’, maar ‘ouvrez’! De wijk is afgezet en aan de hand van uitgebreide lijsten wordt huis aan huis gezocht. Niet-joodse omstanders zonder ster kijken toe: enkelen reageren verontwaardigd, velen lopen gewoon voorbij, anderen zeggen ‘als zij maar opdonderen’. En gaan direct na het politiebezoek de lege huizen in om ze te plunderen.
Maar dit is geen documentaire. De razzia werd destijds door de Duitse bezetter en de Franse politie in grote stilte en afgeslotenheid uitgevoerd, pottenkijkers werden helemaal niet op prijs gesteld. Toch was er zo één: de student Paul is vanuit het universiteitskwartier op de linkeroever overgestoken om de mensen met de gele ster op de borst te waarschuwen vooral niet mee te gaan in de bussen. En ook dat is echt gebeurd. De film is gebaseerd op een autobiografisch boek, van Roger Boussinot, die het als student zelf had meegemaakt.
Paul/Roger loopt hier rond door de straten van de Marais, tussen de agenten en de opgepakte joden, en spreekt voorzichtig allerlei mensen aan. Hij biedt aan om ze te helpen met vluchten, hij weet een weg naar de overkant van de Seine, al zijn de dichtstbijzijnde bruggen afgesloten en wordt overal gecontroleerd. Maar de meeste van de aangesproken joden geloven hem niet. ‘Wij zijn Fransen, ons gebeurt dit niet’, zeggen ze. De slechte plannen zijn alleen bedoeld voor de buitenlanders. Men denkt dat het mee zal vallen. Een fraaie geklede mevrouw vraagt wantrouwig waar de student haar dan wel heen denkt te brengen en wat hij daar met haar van plan is. Later ziet hij haar terug, in een van de bussen die de opgepakte mensen afvoert naar het wielersportpaleis.
De film concentreert zich op Pauls niet aflatende pogingen om één joodse jonge vrouw, Jeanne, te overtuigen om met hem mee te komen. Zij gaat er aarzelend op in en met haar bereikt hij tenslotte de poorten van het Louvre, die uitzicht bieden op de eerste niet-gecontroleerde brug, de Pont du Carrousel, en de vrijheid. Wie een kaartje van Parijs bekijkt kan zien dat ze dan kilometers hebben gelopen door politiegebied, zich telkens verstoppend voor de stug doorwerkende agenten, de stillen die op zoek zijn naar ontsnapten en de verraders die er niet voor terugdeinzen hen op straat na te roepen. Maar Jeanne komt toch niet mee onder de bogen door; ze vindt dat ze haar opgepakte moeder en zusje niet in de steek kan laten en keert om. Ook zegt ze onbegrijpend tegen haar helper: ‘Ik ben het niet waard, ik ben maar een joods meisje.’
Alles aan deze film is schokkend, juist doordat hij niet enorm spannend gemaakt is, niet gehaaid gedramatiseerd en ook niet volgesmeerd met muziek die aangeeft hoe je je dient te voelen. Het is een recht voor z’n raap gedraaid verslag, een beetje Filmacademie-achtig in z’n duidelijkheid, maar goed verzorgd van décor, aankleding en gebruik van figuratie. Je gelooft wat je ziet en wat je ziet is verpletterend.
Want hier zie je de echte banaliteit van het kwaad aan het werk. Dat is niet wat Hannah Arendt bedoelde met die term, toen ze over Eichmann schreef, namelijk: onnadenkendheid. Dat klopte al niet voor Eichmann en dat klopt hier ook niet. Iedereen heeft nagedacht en handelt naar aanleiding daarvan: de agenten hebben bedacht dat ze deze order moeten uitvoeren, de omstanders dat het verstandiger is om zich er niet mee te bemoeien. Nee, hier zie je de werkelijke banaliteit, de gruwelijke alledaagsheid, van het kwaad. De gewoonheid ervan, de dagelijkse kost. De politieagenten die snel stukken brood eten voor ze naar het volgende adres gaan. Deze Parijse politie doet ‘gewoon haar werk’; strikt, punctueel, niet overdreven agressief. Ze halen de mensen, landgenoten en buitenlanders, uit hun huizen zonder er een moment aan te twijfelen. En aan de andere kant wordt weinig gegild en geprotesteerd, er wordt voornamelijk gehoorzaamd. De rest kijkt toe.
Tijdens de razzia werden dertienduizend joden opgepakt, een derde daarvan kinderen. Vanuit het Velodrome d’Hiver gingen ze via Franse doorgangskampen zoals Drancy op transport naar Auschwitz. Slechts enkele honderden kwamen terug, vrijwel geen kinderen. Boussinots boek verscheen in 1960, toen Frankrijk nog lang niet toe was aan het omkijken naar zijn eigen zwarte oorlogsbladzijden. Het duurde tot in het volgende decennium voor regisseur Mitrani de film gefinancierd kreeg – en dan nog voor een zeer bescheiden budget. In die tijd verschenen ineens een aantal films die het lot van de Franse joden, de collaboratie en het wijdverspreide antisemitisme belichtten: zoals Le Train, La passante du sans souci en Monsieur Klein. Die laatste, met Alain Delon, eindigt met hartverscheurende scènes rond dezelfde wielerbaan, waarmee het drama van Vel d’Hiv filmisch voor een groter publiek op de kaart gezet werd. Decennia later diende de wielerbaan als basis voor het (fictieve) drama van een joods meisje dat haar broertje verstopt in een kast en zelf de sleutel meeneemt: Her name was Sarah.
Allemaal indrukwekkende filmverhalen, maar van een andere orde dan dit simpele in your face verslag van de razzia zelf en de vergeefse reddingspogingen van een jongeman. Juist omdat het drama zo weinig wordt aangezet, juist door alle herhaling is de werking zo groot. Het is alsof je er zelf tussen staat, alle wanhoop voelt evenals de trots oog in oog met het naderende onheil, nog aangevuld met de kennis van nu – terwijl een paar meter verderop mensen voorbijlopen, op weg naar hun werk de metro nemen, een winkel binnengaan of zitten te kaarten in het café. De film biedt een staalkaart van gronden die mensen kunnen hebben om geen hulp te geven, of deze niet te aanvaarden. Het is om de haren uit je kop te trekken van machteloze woede.
Ik vroeg me ineens af of ik hetzelfde, toegepast op de Nederlandse situatie tijdens de bezetting, eigenlijk wel eens gezien had. Het ophalen en afvoeren is vaak verfilmd, maar dan vanuit het perspectief van de slachtoffers – begrijpelijk en terecht. Maar het perspectief van de omstanders, de toeschouwers of medewerkers? Bijvoorbeeld bij de gruwelijke razzia’s in de Amsterdamse jodenbuurt van februari 1941, die aanleiding werden voor de Februaristaking? Alle niet-joodse toeschouwers die de mensen met davidsterren over straat zagen marcheren? Of ruim een jaar later, de rol van de Amsterdamse politie die met de lijsten in de hand de mensen kwam ophalen? Mijn filmkennis is niet compleet, maar ik geloof niet dat ik het in een Nederlandse speelfilm zag. Verzet, ja, dat wel; maar de lafheid, onverschilligheid en collaboratie? Al te pijnlijk, vermoedelijk.
In Frankrijk maakte de politie zelf geen excuses voor haar rol bij ‘Vel d’Hiv’, de presidenten Chirac, Hollande en Macron deden dat wel, openlijk en zeer duidelijk. Dat brengt niemand terug, en toch is het belangrijk, als teken van een nieuw besef. De Amsterdamse politie maakte in deze eeuw bij monde van hoofdcommissaris Welten haar excuses voor de collaborerende rol die ze ooit gespeeld had. Beter laat dan nooit. Inmiddels zijn de Spoorwegen gevolgd, maar op het Amsterdamse GVB en al die andere instituten en bedrijven die meegeprofiteerd hebben van de deportaties kunnen we vermoedelijk wachten tot na Sint Juttemis. Hun huidige bestuurders, ‘kleinkinderen’ van een wegkijkende of profiterende generatie zakenmensen, hebben ongetwijfeld andere dingen te doen. Misschien is het een idee om hen, en alle anderen ook, deze film te laten bekijken – om het besef in te laten dalen dat de zwarte put van onmenselijkheid en onsolidariteit zich zomaar, op een doordeweekse donderdag, kan openen, vlak voor onze eigen voeten.