(30 sept 2022) Af en toe heb ik het er over: het niets, Niets, of filosofisch ook wel eens kortweg Niet genoemd. Een filosofisch wespennest, zie de vorige stukken. Dat niets is geen pretje of reden tot vrolijkheid, volgens de gangbare beschouwing. Het wordt doorgaans voorgesteld als een permanente bedreiging, het absolute tegendeel van ons bestaan, dat bondig samen te vatten is als: Iets. Dat iets willen we, zeker in onze tijd en wereld, het liefst zo snel mogelijk uitbreiden tot Iets Meer, en dan gelijk door naar Veel, Nog Meer, Ontzettend Veel of zelfs Het Meest. Wij bestaan, dat is alvast Iets, en die minimale bodem hoort snel en succesvol uitgebouwd te worden – zo luidt ongeveer het programma van ons leven. Geen wonder dat niets, of Het Niets, daartegenover verschijnt als een sluipend en vernietigend monster, als de totale ontkenning van waar wij voor staan. Niets maakt alles kapot wat we juist zo zorgvuldig en met veel moeite proberen op te bouwen. Het is precies deze rol van grote vernietiger die het Niets speelt in het aandoenlijke sprookje ‘Het eindeloze verhaal’, dat ook verfilmd werd. De Duitse schrijver Michael Ende was op zijn beurt misschien wel beïnvloed door het denken van de beroemde en beruchte filosoof Heidegger, die immers pontificaal beweerde: ‘het niets nietigt onophoudelijk’. En wie zou zo’n autoriteit durven tegenspreken? Niets is een permanente bedreiging, iets om voortdurend bang van te zijn.
Eerder beweerde ik al dat de naam dan eigenlijk niet klopt. Want iets diepzwarts en dreigends (in de film ziet het er uit als een razende, donkere, alles meesleurende storm) kan natuurlijk wel eng, bedreigend en monsterlijk zijn… maar het is dan intussen niet ‘niets’. Want Niets betekent juist het ontbreken van alles en dus ook van alle bijbehorende eigenschappen en kwaliteiten. Oké, ik geef toe, dat is natuurlijk typisch filosofische doordenkerij over begrippen, waar je weinig aan hebt als zo’n grimmig zwarte, nietigende vloedgolf achter je aan komt zetten op een verlaten strandje en zich ook door de duinen niet laat afschrikken. Voor het niets kan je beter wegwezen.
Maar wacht, stop. Daar verschijnt Lao Tse, Chinese denker uit de 6e eeuw voor Christus, de tijd dat op verschillende plaatsen op de aardbol tegelijkertijd grote filosofische gedachten ontstonden. In zijn beroemde Tao Te Ching, kortweg Tao ofwel ‘de weg’, geeft Lao Tse een compleet andere uitleg aan het begrip niets. Luister maar:
‘Dertig spaken komen samen in een naaf. Op het niets daarvan berust de bruikbaarheid van het wiel.’ – In prozaïscher taal: het is de leegte tussen de spaken die een (fiets)wiel bruikbaar maakt.
Op dezelfde manier wijst hij op het niets binnenin een pot: juist dat maakt het ding bruikbaar. Of het niets omgeven door de muren van een huis; daarvoor geldt precies hetzelfde. En wat zijn letters uit het alfabet anders dan lijnen rondom stukjes niets? Waarna een koninklijk filosofische conclusie getrokken wordt: het zijn geeft ons bezit, het niet-zijn geeft bruikbaarheid.
Voor iedereen die dacht dat we het niets, Niet of niet-zijn beter op grote afstand kunnen houden is hier het tegengif, uit de mond van een vroege, grote denker. Het niets is geen bedreiging maar een steun in de rug. Want juist de leegte, de afwezigheid van Iets, maakt voor ons de zaken bruikbaar. Het is een complete anti-Heidegger opvatting, maar in dezelfde stellige taal die het vooral moet hebben van zijn zelfverzekerdheid. Het was natuurlijk leuk geweest om Heidegger, of Sartre (van het Niet), met deze antithese te confronteren en te kijken of ze rood aangelopen van pure woede zouden ontploffen – maar bij mijn weten hebben de twintigste eeuwse denkers zich niet zo bezig gehouden met hun voorganger van 2500 jaar eerder. En we hebben ze ook niet nodig om zelf wat kritische geluiden naar voren te brengen tegen Lao Tse’s optimisme.
De tandenborstel bijvoorbeeld: waar is daar het niets dat hem bruikbaar maakt? De leegte tussen de haartjes? En de ballpoint? De wandelstok? Allemaal erg bruikbare voorwerpen en óók stukken bezit. Maar goed, als je Lao Tse’s visie per se wilt verdedigen kan je altijd zeggen dat de wandelstok alleen bruikbaar is als er een vrije (‘lege’) ruimte beschikbaar is waar men hem in neer kan planten. Of bij de ballpoint een vrij stuk papier waar de inkt naar toe kan vloeien. Een beetje filosoof laat zich niet ontmoedigen door de eerste de beste tegenwerping en rondom elk bestaand ding bevindt zich natuurlijk ruimte die we ook heel principieel als leegte, of niet-zijn, kunnen beschrijven.
Kant, de grootmeester van het denken, zou dit alles ongetwijfeld met een glimlach hebben aangehoord. En minzaam opmerken dat deze opvatting van Niets al terug te vinden is in zijn vierdelige indeling van het begrip niets, en wel precies in de tweede categorie: niets wordt daar uitgelegd als ‘het begrip van de afwezigheid van een object’, het begrip van een ontbreken. Leegte is precies zo’n begrip. Als fijnproever zou je nu weer kunnen opmerken dat het daarmee dus wel leeg is, maar toch zeker niet niets, omdat het door de meester zo precies onder woorden gebracht kan worden. Want het echte niets… tja daar gaan we weer, het echte Niets kan natuurlijk niet zomaar in woorden gevat worden. Het is immers niets.
Maar voordat we weer over de rand van ons voorstellingsvermogen heen in de Heideggeriaanse zwarte diepte storten is het goed om nog eens naar Lao Tse’s positieve zinnen te luisteren. Niets hoort hier eenvoudig bij Iets (of Alles) als zijn complement, het is er de vanzelfsprekende andere kant van. Pas het niets, of wat moderner: de leegte, is wat het iets, het bestaan, bruikbaarheid en dus zin geeft. Het niets moet gevuld worden – met inkt, met wijn (vat), met leven (een huis), of met het gebruik van een wandelstok (een bergpad). Hup, daar heb je zomaar een zingeving van het leven geformuleerd: we moeten eenvoudig het niets gebruiken, we moeten het in- en aanvullen! Het is misschien wat wankel onderbouwd, maar Lao Tse geeft hier wel een weg aan die concreet en bruikbaar is, en stukken vrolijker dan Heideggers donderwolkige beeld van het bestaan.
Kom, laten we het niets gebruiken om er iets van te maken. Het enige waarvoor we dan nog moeten uitkijken is dat dit niets, deze immense leegte, helemaal opgevuld zou raken. Want dan is het natuurlijk niet meer niets, maar Alles. Dan zouden we in Lao Tse’s woorden wel erg veel bezit hebben, maar geen enkele bruikbaarheid. En ook daar kunnen we ons in onze tijd het nodige bij voorstellen. Het niets moet gewoon een beetje niets blijven, dan weten wij wat ons te doen staat.