Een selfie in Berlijn

(5 juli 2022)  Nooit eerder maakte ik een ‘sterrenselfie’, een portret van mezelf naast een of andere beroemdheid. Ik ontmoet niet zo heel veel beroemdheden. En ook ben ik nooit op het filmfestival van Cannes langs de rode loper gaan staan met dat doel, of (wat is hier het equivalent?) heb ik bij het bezoeken van een filosofiesymposium mezelf opgedrongen aan een grootheid als Daniel Dennett, of een meer nabije favoriet als Susan Neiman. Ik ben er te ouderwets voor – ‘zoiets vraag je niet’ – en vermoedelijk ook te trots. Oké, als ik Keith Richards zou tegenkomen (waar dan?), of Paul McCartney, ja dan.. wie weet. Maar nu heb ik al dit soort bedenkingen overboord gezet en het toch gedaan, zenuwachtig en onhandig, notabene op een bijeenkomst georganiseerd door diezelfde ms. Neiman.

Naast mij staat Daniel Cohn-Bendit, ofwel Dany zoals hij zich tegenwoordig noemt. Vroeger ook wel bekend als ‘Dany le Rouge’, vanwege zijn lange rode haar. Cohn-Bendit was een van de voormannen van de Parijse studentenrevolte van mei 1968: jong, welbespraakt, brutaal en uiterst bevlogen. Hoe ongelooflijk lang is dat geleden, bijna vijfenvijftig jaar, maar de antiautoritaire revolte (want dat was het) heeft met de jaren niets aan glans verloren. Als jongen zag ik foto’s van Dany in het boulevardtijdschrift Paris Match, dat een speciale uitgave wijdde aan de straatopstand. En op tv waren fragmenten te zien van dezelfde Cohn-Bendit verwikkeld in vurige, maar heldere straatdiscussies. Dat was voor mij genoeg om hem uit te laten groeien tot een jeugdheld, een voorbeeld van een eigentijdse revolutionair. Toen ik me daarna op school zelf als activist voor vernieuwing ging inzetten had ik vaag Daniel Cohn-Bendit in mijn achterhoofd, al wist ik nauwelijks iets van hem af. Andere vooraanstaande figuren van de studentenbeweging van toen spraken me veel minder aan: Rudi Dutschke leek een ijzeren dogmaticus, Roel van Duijn schreef een warrig boek waarin ik de draad kwijtraakte en Jerry Rubin (‘kill the pigs’) was me veel te gewelddadig.

‘Sie sind mein Jugend-hero’ stamelde ik met een mond vol gêne en hield mijn telefoon omhoog (sorry voor de onscherpte). Cohn-Bendit hoorde die zin echt niet voor het eerst en liet het ritueel geduldig aan zich voltrekken, op weg naar de toiletten. Het was in Berlijn, op een groots opgezet politiek-filosofisch symposium dat veranderingen in de Holocaustherdenking in verband bracht met nieuw rechtse politieke bewegingen. Een hoofdzakelijk theoretische onderneming, met wetenschappelijke bijdragen voor een Engelstalig academisch publiek. Cohn-Bendit was hier de niet-theoretische uitzondering. Hij presenteerde zijn recente filmdocumentaire, waarin hij op zoek gaat naar zijn ‘joodse identiteit’ en een reis maakt langs een serie gesprekspartners in Israël.

Ik was hem door de jaren heen blijven volgen, op afstand en met grote tussenpozen. Zo zat hij ineens bij een tv-discussie die na tien jaar terugkeek op mei ’68 – en was er degene die heldere taal sprak. Cohn-Bendit sloot zijn anarchistische jaren af met een mooi boek, waarin hij zijn oude strijdmakkers van de revolte twintig jaar later opzocht. Sommigen zaten nog in de gevangenis. Net als zijn vriend Joschka Fischer maakte hij de draai van buiten- naar binnenparlementaire actie, was jarenlang actief voor de Duitse Groenen en werd welbespraakt lid van het Europese parlement. Ook maakte hij een speelfilm, niet zo geslaagd, maar het was een openlijke hommage aan François Truffaut, een van mijn grote favorieten, en ook dat schept een band. Toen ik weer decennia later mijn eerste boek schreef, over autoriteit en de recente gezagsgeschiedenis, kwam Cohn-Bendit daarin natuurlijk weer opdraven. En verder had Dany een joodse achtergrond, wat voor hemzelf geen enkele rol speelde en waar hij het nooit over had – net als ikzelf. Maar daar houdt deze laatste overeenkomst op.

Want hij was door anderen juist heel nadrukkelijk op die afkomst aangesproken. In mei ’68 werd hij, statenloze Franse jongen die als puber Duits staatsburger was geworden, als ongewenste vreemdeling het land uitgezet. De ‘Duitse jood’ werd hij schimpend genoemd door de machtige Franse communistische partij die niets van het studentenoproer moest hebben. Cohn-Bendit kwam terug met vermomming, deed zijn zonnebril af en werd massaal herkend. Tienduizenden gingen de Parijse straat op om hun solidariteit met hem te demonstreren, van jong tot oud en van zeer verschillende afkomst. Ze scandeerden: Nous sommes tous des juifs allemands, wij zijn allemaal Duitse joden. Vandaar de filmtitel, die in de film zelf maar spaarzaam wordt uitgelegd. Het was de mooiste demonstratie die hij ooit meemaakte, zei Cohn-Bendit, en wie zou hem ongelijk kunnen geven? I am Spartacus!, werd er vanuit de zaal geroepen, maar dat moest worden uitgelegd aan een jonge generatie studenten die de film helemaal niet kende.

Nu pas, op 76 jarige leeftijd, was Cohn-Bendit zich gaan afvragen wat dat nu precies inhield: ‘joods’ zijn. Voor hemzelf, een a-religieuze ex-anarchist uit Duitsland. Zijn oudere broer Abel moest er niks van weten en verwoordde eigenlijk mijn standpunt: identiteit is een kwestie van je eigen keuze. Je bent alleen wat je zelf wilt zijn, iets waar je zelf voor kiest. Trotskist? Prima. Geen Trotskist meer? – dan kan je er ook niet op worden aangesproken. Maar dat was Dany toch te weinig, hij was immers allang door de anderen ‘tot jood gemaakt’ (zoals velen een identiteit opgelegd krijgen door de makkelijke oordelen van de buitenwereld).

De film, gemaakt samen met zijn stiefzoon Niko Apel, voert hem op een tocht langs interessante gesprekspartners met erg uiteenlopende meningen over wat dat nu betekent: joods zijn. Van strikt dogmatisch tot heel laconiek afstandelijk. Maar allen laten zich kennen als aardige, ‘leuke’ mensen – wat ook zal liggen aan de open, nieuwsgierige benadering van Dany – die opvallend vaak moppen gaan vertellen. En het levert en passant een reeks losjes geformuleerde ‘definities’ op die de zaak optillen naar een hoger plan, losgezongen van alle standpunten over de huidige Israëlische politiek. Ik noem er een paar.

“Joods zijn betekent altijd op zoek zijn naar reflectie, naar zingeving. Het is wakker worden met een vraag en naar bed gaan met een andere.”

“Het zijn de joden (nl. Christus) die hebben bedacht dat alle mensen gelijk zijn.”

“Joods zijn betekent je nergens helemaal thuis voelen” – David Grossman, schrijver.

Het mooist vond ik de stelling dat joods zijn eigenlijk zoveel wil zeggen als: bij de minderheid horen. Joods zijn, dat is de universele minderheidservaring. (Wat natuurlijk ook betekent dat alle minderheden solidair met elkaar horen te zijn. Was het maar zo ver.)

Indachtig die laatste uitspraak besluit Dany Cohn-Bendit dat hij nooit in Israel zal wonen, omdat hij daar bij de meerderheid hoort. Hij keert terug naar Duitsland, tevreden met zijn nieuwe status van (joodse) minderheid en voelt zich er thuis.

Deze grappige, ironische en tegelijk serieuze bespreking van iets waar doorgaans zwaarwichtig dan wel discriminerend over wordt gesproken, was me uit het hart gegrepen. Cohn-Bendit bleek met zijn houding en aanpak opnieuw inspirerend, meer dan vijftig jaar later. Achteraf was ik blij dat ik om de selfie had gevraagd.

Hijacking memory; the Holocaust and the New Right – conferentie Einstein Forum, Berlijn juni 2022
Wir sind alle deutsche juden (2021) – docu, regie: Niko Apel, Dany Cohn-Bendit
Die Revolution, wir habben sie so geliebt (1987) – boek en tv documentaire.
C’est la vie  (1991) – speelfilm, regie: Daniel Cohn-Bendit
Wat is er mis met gezag? (2013) – boek, Jurriën Rood