(5 nov 2021) (in de serie ‘aangenomen onwaarheden en rare uitdrukkingen’)
‘… maar wel makkelijker’. Een beroemdgeworden slagzin van de Nederlandse belastingdienst, die decennia in gebruik is gebleven*. Oorspronkelijk ondersteund door een serie geestige tv-spotjes over een getrouwde vrouw met dochter die met al haar financiële vragen door servicegerichte medewerkers uitstekend geholpen werd. Wat zoveel mogelijk vermeden werd was de kern van de zaak: het betalen van belasting. Want dat is nu eenmaal helemaal niet leuk.
Soms begint het probleem, de aangenomen onwaarheid, al bij het basiswoord. Het gezegde dat daar bovenop of omheen gebouwd wordt is dan eigenlijk slechts een voortzetting van dat basisprobleem. Dat is hier aan de hand. Belasting is zo’n woord waarbij het in de taal al helemaal fout gaat. Het woord suggereert: dit geld betalen is een last die op ons drukt, die op ons gelegd wordt. En zo wordt het ook opgevat, al eeuwenlang. Als iets ergs, iets dat we eigenlijk niet verdiend hebben, maar nu eenmaal moeten dragen omdat het verplicht is. Met de inherente suggestie dat we deze betaling aan de staat natuurlijk nooit uit onszelf zouden doen. ‘Hoezo, waarom? Dat is toch zeker mijn eigen verdiende geld?’ En bij iedere voorgestelde belastingverhoging of toegevoegde heffing (‘heffen’; weer die taalkundige basis in het opleggen door een andere partij) klinkt de verongelijkte klaagzang van de kleine geldverdiener luider. Nee wacht.. de grotere, dan wel grootste verdieners protesteren nog veel harder en vaak ook met hun voeten: eenmaal miljonair verhuizen ze zo snel mogelijk naar een landje (Monaco, Dubai) waar ze helemaal geen belasting meer hoeven te betalen. Eindelijk die verschrikkelijke last afgeschud. Zomaar geld afstaan aan de staat, waarom zouden we?
Nou, voor het wegennet bijvoorbeeld. Voor alle scholen, in alle vormen en maten. Of voor de ziekenhuizen, de nutsvoorzieningen zoals gas en licht, voor de brandweer, de oudedagsvoorziening, de voedselcontrole, de kinderopvang, de musea en de publieke omroep, of voor het handhaven van de orde door de politie. En zo kunnen we nog wel een uurtje doorgaan. In de aanloop naar de Amerikaanse presidentverkiezingen van 2016 zei kandidaat Trump opschepperig dat hij nooit belasting betaalde, want ‘hij was slim’. Het maakte de democratische kandidate Elizabeth Warren zo kwaad dat ze als tegengif een verre van complete lijst opnoemde van voorzieningen, instituten en regelingen die met belastinggeld gefinancierd worden en alleen dankzij die vermaledijde belasting kunnen functioneren. Inclusief de democratische instituten zelf, zoals het parlement op Capitol Hill. Daar bleek president Trump dan ook een flinke hekel aan te hebben; hij wist zijn aanhangers zelfs aan te zetten tot een heuse bestorming. Zij vernietigden daarbij in feite hun eigen kapitaal – niet dat van Trump, de trotse belastingontduiker.
Dit enorme netwerk van voorzieningen en diensten geleverd door de staat en diverse overheden, gaat in z’n geheel schuil achter dat ene woord, dat suggereert dat betalen voor dit bouwwerk eigenlijk niet gewenst is door de bevolking die er de vruchten van plukt. Een last is het. Iets om zo snel mogelijk af te schudden. Hier werkt de taal als rookgordijn en frame. (In de ons omringende landen en talen is het niet anders. Impôt komt van imposer: opleggen. Tax heeft zijn taalkundige basis in een werkwoord met de betekenis ‘zwaar op de proef stellen’. Het Duitse Steuer is nog wat neutraler, met zijn herkomst van ‘sturen’ of ook ‘besturen’. Maar ook daarin klinkt de dwang van buitenaf door.)
De filosoof Thomas Hobbes zag het honderden jaren geleden al. Hij gebruikt de belastingheffing als voorbeeld om het verschil te schetsen tussen onmiddellijke en verre oorzaken**. Mensen, aldus Hobbes, hebben slechts oog voor de dichtstbije, onmiddellijke oorzaak – en gaan zich dan kwaad maken op de belastingophaler (17e eeuw), dan wel de belastingdienst of de regering. De verre oorzaak van de belasting, je kan ook zeggen haar doel, – namelijk het welzijn van de gemeenschap, en dus ook van henzelf! – ontgaat de meeste mensen te enen male. Hobbes was een pessimist levend in een tijd vol oorlog, maar het is moeilijk om eeuwen later in onze hoogkapitalistische welvaartsmaatschappij geen bevestiging te zien van zijn analyse. Belasting wordt nog steeds gezien als een zware beproeving, een kwelling.
Eén woord houdt ons hier gevangen. En stimuleert een bedrieglijk zelfbeeld bij de moderne mens: levend in een groter verband waar hij/zij liefst zo min mogelijk aan bijdraagt. Als een parasiet die het van zichzelf niet wil weten. Een profiteur die zichzelf voorstelt als slachtoffer. In de illusie autonoom en vrij te zijn, is hij in feite met handen, voeten en lijf gebonden aan een omgeving die hem laat gedijen. Het is de taal zelf die dit misverstand in stand houdt, in plaats van de verwende burger voor de spiegel te zetten.
Hier sloot de slagzin van de Nederlandse belastingdienst van eind vorige eeuw naadloos bij aan. ‘Leuker kunnen we het niet maken..’: met andere woorden: natuurlijk is het niet leuk, om je bijdrage te leveren aan dat geheel waarbinnen jij in vrijheid en welvaart kunt leven, functioneren zoals je wilt terwijl je kinderen worden opgeleid en je (groot)ouders verzorgd als ze dat zelf niet meer kunnen. De reclamemakers voelden feilloos aan dat het egoïsme aanspreken, op een lichte toon, de beste manier is om mensen te bereiken. Belasting betalen doe je niet voor je plezier, natuurlijk niet! Maar we maken het in elk geval makkelijk voor je. Een mooie slagzin, vanuit een puur egocentrisch perspectief.
Want de slogan zou eigenlijk horen te zijn: Leuker hoeven we het niet te maken, doorzichtiger wel. Met een bijbehorende campagne. Die laat zien hoe compleet nodig het is dat iedere burger bijdraagt aan het geheel. En door te tonen wat allemaal gedaan wordt met die bijdragen, welk enorm gezamenlijk bouwwerk daar uit wordt opgetrokken en hoeveel redenen er zijn om daar trots op te zijn. Ofwel door het begrip belasting doorzichtig te maken: die enorme zwarte steen veranderen in een raam, waardoorheen een hele wereld zichtbaar wordt. Onze wereld. Leuker kunnen we het dus wél maken.
Maken we een royale stap, een sprong zelfs, weg uit deze benaming die ons al zo lang gevangen houdt. Laten we dat woord vallen. Noemen we het voortaan BIJDRAGE. GEMEENSCHAPSGELD. Of MIJN AANDEEL. We betalen jaarlijks onze bijdrage aan de gemeenschap, in al haar onderdelen. In ruil kunnen we gebruikmaken van al haar voorzieningen, als ons deel van het sociale contract. En, om de materiële kant niet te vergeten, het is ook een stukje mede-bezit. Als belastingbetalers zijn we aandeelhouders van de overheid en haar bezittingen. Helemaal geen slechte deal eigenlijk. ‘Gemeenschapsgeld’; misschien wordt dan eindelijk zichtbaar dat dit geen kwelling is, maar doodnormaal en iets om trots op te zijn. Een ‘eer’ zelfs, zoals senator Warren het noemde. Maar natuurlijk betekent het vervangen van dat éne woord een reuzensprong voor de mensheid, een ware omwenteling in taal en denken.