Filmacademie 7 (slot): I was a student here

Gebouw Overtoom, portier Flip Brandon (programmaboekje lichting ’73-’77)

(15 okt 2021) Het gebouw van de Filmacademie: onder het voorhuis door, schuin omlaag via de binnenplaats met fietsenstalling naar het eigenlijke gebouw, de voormalige machinistenschool. Rechts de portiersloge, links de (weinig gebruikte) bibliotheek, daarachter de opslag van alle apparatuur en techniek. Dan de grote studio, het trappenhuis, de lift, en drie verdiepingen met lokalen en werkplekken. Een paar jaar lang concentreerde mijn leven zich in dit gebouw.

Boven stonden de montagetafels. Een hoogtepunt van de vier jaar kwam op een nacht in de laatste maand voor de eindexamenvertoning. We zaten in de verschillende montagekamers keihard te werken om van al onze films ook nog het geluid te monteren, zodat ze ‘gemix-ed’ konden worden (geluidsafwerking, tegenwoordig postproductie) – de noodzakelijke stappen naar een affe film. We werkten dag en avond door en als het moest ook ’s nachts, de zaak moest af. En de nachten waren kort; als om een uur of vier het licht zich liet zien glipten we wel eens naar buiten, het dak op of het platje, om over de stille stad en het Vondelpark uit te kijken. En ook werden we melig, van al dat doorwerken. We besloten de montagetafels aan elkaar te verbinden.

Een film monteren betekende toen nog fysiek knippen en plakken. Film bestond uit lange dunne stroken die opgeslagen werden in dikke rollen, celluloid voor het beeld en bruin perfo voor het geluid. Op de montagetafel van Steenbeck werden die rollen links plat neergelegd; de stroken liepen dan via een beeldvenster en geluidskop(pen) naar rechts, waar ze op nieuwe rollen werden opgeslagen. Maar je kon het natuurlijk ook anders laten lopen. We deden eerst een kleine proef: één lang stuk overtollige perfo werd door twee naast elkaar gelegen montagetafels gevoerd en tot een lus geplakt. (Beeldmateriaal was veel te kostbaar voor deze ongein.) De kunst was nu om de tafels tegelijkertijd aan te zetten en te kijken hoe lang het goed ging. Daarna besloten we het grootser aan te pakken.

Er waren meen ik vijf montagetafels op twee verdiepingen bij betrokken. We prepareerden een perfo van tientallen meters lang, die door alle vijf montagetafels geleid werd: in en uit de montagekamertjes, door gangetjes en hoeken om, met een speciale constructie voor de doorvoer in het trappenhuis van de tweede naar de derde verdieping. Waarna ook hier het eind aan het begin werd vastgeplakt. En toen moest deze loop nog gaan lopen. We bedachten een luid aftelsysteem voor alle editors bij de tafels, want de montagetafels moesten natuurlijk exact op hetzelfde moment gestart worden. Een extra kracht stond opgesteld bij de lift in het trappenhuis – en inderdaad heeft deze loop eventjes gewerkt. Ik herinner me dat ik langs de bewegende strook meeholde en me rot lachte, net als de anderen. Toen is hij ergens geknapt, wat moet betekenen dat de tafels toch niet precies op dezelfde snelheid gelopen hebben.

montagetafel Steenbeck, links rol (brede) perfo

In die tijd woonden we ongeveer op de academie. Sommigen sliepen er, ik stond er regelmatig onder de douche (beneden bij de studio, eigenlijk bedoeld voor acteurs). Velen van ons bewoonden krappe studentenkamertjes, mijn eerste was zo’n anderhalf bij drie meter, zonder al te veel voorzieningen. Vaak gingen we met een hele groep avondeten in spotgoedkope restaurantjes, voor vijf gulden of zo. Overdag aten en dronken we binnen de schoolmuren. De academie had een eigen kantine, gerund door de zeer geliefde portier Flip Brandon en zijn vrouw Riek. (Flip komt zijn hok uitlopen, een formulier in de hand, kijkt me ernstig aan. Wat is er aan de hand? Hij: ‘mijn belastingformulier’. Ik verbaasd. Hij: ‘Ik heb overal ‘lul’ ingevuld. Weet je waarom?’ Ik: nee…? Hij: ‘Dat is het enige dat je nog kunt aftrekken.’) Die kantine was het knooppunt. Ik werd er tot koffiedrinker en uitsmijter-eter. Ik werd er gevraagd om te komen assisteren bij eindexamenfilms, maakte kennis met studenten uit andere jaren en vroeg ze om in mijn eerste film mee te spelen. Het was een kleine school, de vier studiejaren telden bij elkaar niet meer dan honderd studenten. Je leerde elkaar snel kennen, zeker in de kantine, het kloppende hart van de school.

Zo was mijn academietijd aan de Overtoom, in dat bijzondere gebouw: vol, spannend, warm en vrolijk. Een hogedrukpan waar je vrienden en bekenden voor het leven aan over houdt. Met goede feesten met veel flirten en zoenen en daarna nog eindeloos wakker blijven en ‘doorhalen’ in groezelige nachtcafé’s in de stad. Na mijn afstuderen ben ik nog wel een enkele keer teruggeweest, voor een filmersdiscussie of een bezoek van Polanski – maar de academie werd intussen een veel grotere school, groeide uit z’n voegen en belandde na wat verhuizingen in het prachtige gigapand aan het Waterlooplein (dat inmiddels ook weer te klein is).

Tientallen jaren later, op zoek naar een jamsessie in Amsterdam, komt het vermelde adres me vaag bekend voor: Overtoom 301, wat was dat alweer? Het gebouw van de filmacademie bleek omgevormd tot ‘hub’ voor jonge kunstenaars en creatievelingen, die er hun werkkamers en ateliers hadden ingericht. Beneden in de voormalige studio zat nu een eigen club. De lift was weggehaald, maar de trap was nog dezelfde; die afgetrapte stenen treden waar ik zoveel voetstappen had liggen, het trappenhuis waar ooit de lange perfo doorheen had gezoemd. Met grote ogen van verbazing en tijdmachine-bedwelming liep ik weer door die gangen en probeerde me te herinneren of de plek van het feestje soms een leslokaal was geweest en welk lokaal dan. Overduidelijk herkenbaar en vrij ongeschonden was daar nog steeds de grote projectiezaal, hooguit met wat andere, ook alweer versleten stoelen. En voor die stoelen stond ik nu ineens sax te spelen, op dezelfde plek waar ik mijn diploma uitgereikt kreeg, waar Pieter Verhoeff zijn gasten ontving, en waar ooit, in onze allereerste regie-les, docent Harry Kümel uit zijn slof schoot. Hij wilde namelijk dat het projectiescherm verbreed zou worden in verband met een te vertonen filmfragment. Daarvoor moesten de zwarte kaderranden handmatig verschoven worden. ‘Dat gaat niet’, zei een van mijn klasgenoten spontaan en voor zijn beurt. Waarop Kümel regelrecht woedend werd: hoe kan je zeggen dat iets niet gaat als je het niet eerst geprobeerd hebt? Als filmer mag je nooit zeggen dat iets niet gaat. Alles gáát. Als je het maar probeert. Zeg nooit meer dat iets niet gaat! Klasgenoot stil, de rest zwaar bedremmeld. Aardig was het niet, maar hij had wel gelijk, Kümel. Ik ben het nooit vergeten.

Oh man, de academie, wat een leerschool. Als oudere, grijsharige muzikant tussen jongeren van volgende generaties, vrijwel allen buitenlanders, voelde ik me verplicht om mijn wijde ogen en vreemde blik nader te verklaren: ‘I once was a student here, this used to be the Filmschool’. Niet naar hen staarde ik zo intens, maar naar de wonderjaren van lang geleden.