Genoeg! – weglopen bij kunst

geplaatst in: Cabaret, Film & TV, Kunst, Literatuur | 0

(11 okt 2020) Nu we het toch over kunst hebben moet me nog iets van het hart: het weglopen bij een kunstuiting, of algemener: de spontane verwerping van een stukje kunst. Ik wil er geen reclame voor maken, maar we moeten het verschijnsel toch onder ogen zien. Juist het houden van kunst, of innig houden van, maakt het bijna onvermijdelijk dat je sommige uitingen spontaan verwerpt. Het kweken van een eigen smaak brengt ook met zich mee dat sneller duidelijk wordt wat daar totaal niet aan voldoet en nooit aan zal voldoen. Dat je het helemaal niks vindt. Weggaan dus, stoppen, niet meer kijken. Maar hoe makkelijk of moeilijk is dat in de praktijk? Ik loop de klassieke kunstvormen langs, in oplopende graad van moeilijkheid.

Verreweg het makkelijkst is het om een schilderij heel slecht te vinden. Eén blik is genoeg. In de catalogus: doorbladeren. In het museum: doorlopen. Hangen er meerdere naast elkaar: de ogen neerslaan. Toen ik voor het eerst in New York kwam en er het fameuze museum voor moderne kunst, MoMA, bezocht schrok ik van het tentoongestelde negentiende-eeuwse Amerikaanse schilderwerk. Zaal na zaal vond ik het niet om aan te zien (behalve Whistler!), en holde ten slotte strak naar de vloer kijkend verder. Tot ik een zaaltje vol Mondriaans bereikte, opkeek en diep adem haalde, alsof ik onder water had gezeten.

Hetzelfde geldt eigenlijk voor alle beeldende kunst, fotografie of installaties (al is voor de laatste vorm al meer tijd nodig om haar te kunnen beoordelen) – het spontaan niks vinden is behoorlijk eenvoudig. Natuurlijk moet je een kunstwerk een kans geven ook als het niet meteen aanslaat, zeker. Maar bij stilstaande visuele kunst vind ik de directe impact wel erg belangrijk. Het moet (mij) aanspreken. Als kunst alleen de moeite waard wordt door er veel overweging aan te schenken en door wat er in begeleidende teksten over beweerd wordt, dan schiet het voor mij zwaar tekort. (Anders wordt het pas als de kunstenaar zelf aanwezig is en al helemaal als hij/zij een bekende van je is. Dan gaan sociale omgangseisen een rol spelen – eigenlijk een apart verhaal.)

De overige kunsten – muziek, dans, toneel, film, literatuur – spelen zich af in de dimensie van de tijd. Dus is er altijd minimaal een zekere tijd voor nodig om de werken tot zich te nemen en er een oordeel over te vormen. (Architectuur is hier een overgangsvorm: in één keer bekijken of toch ook eromheen en er doorheen lopen? Weggaan kan je nog steeds met gemak.) Maar ook die minimale tijd is overkomelijk. Slechte muziek? Even luisteren, uitzetten. Althans bij mechanische reproductie. Hetzelfde geldt natuurlijk voor alle reproductie van toneel en dans en voor films op televisie: als het niet bevalt uitzetten. No sweat. Of bewust doorbijten omdat je daar een reden voor hebt, dan wel uit pure zelfkwelling wat ook heel leerzaam kan zijn.

De echte problemen van weglopen bij kunst duiken pas op bij een live uitvoering, in een zaal, vooral als die zaal goedgevuld is. Dan heb je meestal ook nog betaald voor een kaartje, en wil je dat geld er graag uithalen. Weglopen uit een film gaat dan altijd nog makkelijker dan midden in een toneel- of dansvoorstelling, zeker in de kleine zaal. Popconcerten maken veel herrie, maar in een klein zaaltje bij een Bachuitvoering op piano, of een solerende jazz-zangeres, is weglopen niet zo simpel. Er bestaat een grote sociale druk om te blijven zitten.

Ik weet waar ik het over heb, ik heb het allemaal gedaan, meer dan eens. Bij films kan je meestal snel wegkomen. Niet zo bij de wereldpremière van Caligula die ik ooit bijwoonde op het filmfestival van Berlijn. Het was een zaterdagavond galapremière waar ik om een of andere reden als journalist een kaartje voor had gekregen, alsof ik een eregast was. Midden in die grote uitverkochte zaal zat ik als slobberige filmcriticus tussen de middelbare heren in smoking en hun vrouwen in het lang, die zich extra hadden opgedoft voor wat chique Romeinse softporno op de late zaterdagnacht. Helaas voor hen beviel de mix van erotiek met geweld en sadisme mij zo slecht dat ik middenin toch besloot om op te staan en hun roes te verpesten. Langs een eindeloze rij vloekende dames en heren baande ik me een weg naar de vrijheid, terug naar mijn eigen leven waar seks nog veelbelovend was en niet verbonden aan onderdrukking of pijn.

Een theaterstuk in de grote zaal verlaten gaat meestal redelijk makkelijk. Beetje zachtjes, pas op de deuren. Weglopen uit kleine zaal theater is compleet pijnlijk. Voor jezelf, omdat het theaterkaartje niet goedkoop is. Maar vooral voor de voorstelling. Weglopers in een klein zaaltje zijn goed zicht- en hoorbaar, ook voor de acteurs/zangers/performers op het toneel. En die worden er meestal niet zelfverzekerder van.

Ik kan er van meepraten, van beide kanten. Ooit stond ik een paar jaar lang op het podium met mijn eigen groep van cabaret en absurd theater, ‘1983’. Bij onze derde voorstelling ‘Dilswater’ (een ambitieuze politicus geplaagd door een zoon die niet uit bed wil komen) hadden we voor het eerst een heuse première, wat voorpubliciteit en een volle bak. Maar er werd een half uur lang nauwelijks gelachen en halverwege stonden twee figuren in de zaal demonstratief op en vertrokken. Niet fijn, als je net bezig bent je première-best te doen. Later hoorde ik dat het belangrijke theaterpromotors waren. We kregen het terug in de recensies. Maar ik ken het ook vanuit de zaal: Freek de Jonge die demonstratief wegloopt van een der voorste rijen, tijdens een cabaretprogramma van Ischa Meijer. Dat lange dunne silhouet, iedereen kon het erg goed zien. Zelf ben ik ook wel eens weggelopen omdat ik het echt niet meer uithield. Meestal blijf je en zit je je tijd uit (in elk geval tot de pauze), uit beleefdheid en in de zwakke hoop dat het nog beter zal worden.

Weglopen kán steeds, al is het niet fijn, het is deel van onze vrijheid zullen we maar filosofisch zeggen. Want we zijn vrij toch? Daarom is de meest geheimzinnige categorie die van de literatuur. Een boek wegleggen kan natuurlijk altijd. Kost weinig, makkelijk zat. Maar het best doe je dat meteen, na een paar zinnen of bladzijden. Daarna wordt het bij een roman al snel moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk. Ook al is het boek niet heel opwindend, vaak lees je toch door om te weten wat er verder gebeurt. En hoe het afloopt. Bijzonder, want hier is van geen enkele sociale dwang sprake. Het boek staat wat betreft eenvoud van stoppen op dezelfde trede als het tv-programma of muziek op de radio. En toch is het essentieel anders. Ik denk dat het de allerlastigste categorie van kunstverwerping is, niet eens vanwege het geïnvesteerde geld en zelfs niet de geïnvesteerde tijd. Maar omdat er een verhaal verteld wordt. En dat kan nog beter worden. Zoals de dikke boeken van John Irving (A prayer for Owen Meany) die vaak 100 pagina’s nodig hebben om op gang te komen en daarna inderdaad geweldig worden. En dat verhaal spant een boog naar het einde. Verhalen zijn daarmee erg goede gevangenissen, waar je meestal vrijwillig naar binnen gaat en binnen blijft. En als je dat laatste niet doet ben je er nog niet vanaf. Sommige niet uitgelezen boeken (Something Happened, Buddenbrooks) blijven over decennia heen aan me knagen, als ten onrechte veroordeelde verdachten: lees mij uit, herzie je oordeel!

Mijn moeder, rechtenprofessor en levenslange lezer van stapels fictie en nonfictie, switchte op haar oude dag radicaal van leesvoer. Weinig wereldliteratuur meer, heel veel thrillers. Ze las er op den duur bijna één per dag. Ze hanteerde voortaan de regel dat elk boek dat niet meteen boeide weggelegd werd. Geen tijd meer voor. Zo bevrijdde ze zich uit de vreemde gevangenis van de literatuur.