(24 sept 2020) Een nieuwe film over Bob Dylan is voor mij een traktatie. Zeker als het gaat om de Dylan van midden jaren zeventig. En al helemaal als die film gemaakt is door maestro Martin Scorsese. Want ooit liet hij zien dat het kon: een concert/muziekfilm maken die toch spannend is. Hij deed het met zijn instant klassieker The Last Waltz (1978) en daarna nog een paar keer. Deze docu gaat over de bij insiders beroemde episode van de Rolling Thunder revue uit 1975. Een spontaan georganiseerde tour, met een grote groep bevriende muzikanten, dichters en andere post-hippies, en Dylan zelf aan het stuur van de reisbus. Hij nam ze mee op een tocht langs kleine zaaltjes in achterafstadjes, waar men nauwelijks geloofde dat de wereldster er zomaar muziek kwam maken.
Ik zat op de Filmacademie. Ik kocht de Rolling Stone bij het Athenaeum nieuwscentrum en daar stond het: Dylan is on the road, onofficieel, met vrienden, kleinschalig! Dylan, richtinggevende figuur voor mijn generatie, die jaren onzichtbaar was voor het publiek en nooit naar Nederland was gekomen. Met medestudent Orlow kon ik goed ruzieën of Planet Waves nu een teleurstellende plaat was (hij) of juist een hele goede (ik). En met mijn vriendinnetje Marianne zong ik hele stukken mee van zijn nieuwe platen Blood on the tracks en Desire:
‘This is the story of the Hurricane’, en natuurlijk het eind van Isis:
‘On the fifth day of may, in the drizzling rain’.
Dylan had live de gewoonte gekregen om zijn teksten met heel nadrukkelijke uithalen te zingen, niet-subtiel, expres overdreven, ironisch misschien. Was het omdat hij alleen op die manier nog de door hem en ons kapotgezongen klassieke zinnen uit zijn mond kon krijgen? Had hij er gewoon genoeg van om ze mooi te zingen? Maakte niet uit, wij lachten en imiteerden zijn uithalen. De man en zijn muziek stonden boven de partijen. Wat had ik ervoor gegeven om een show mee te maken van dit reizende circus, vol bekende muzikanten, dwarsigheid en improvisatie.
Nu is er een film. Met als grootste attractie de prachtig oud geworden, zwaar gegroefde kop van Dylan nu. Hij doet echt moeite iets zinnigs te zeggen over de onderneming van vijfenveertig jaar geleden, maar heeft weinig paraat. ‘What was it all about?’ – Geen idee. Wat is er van over gebleven? – ‘Niets’, lacht Bob. En haalt dan toch nog een paar aardige herinneringen op, aan Joan Baez die hij altijd bewonderde, ‘als van een meteoriet gevallen’. Of aan de jonge Sharon Stone die bijna als groupie mee kwam.
Maar er speelt hier geen groot drama. En dat is nu juist wat Scorsese zo goed kan. Om de pure concertregistratie plus achter-de-schermen impressies boven zichzelf uit te tillen, door er een vorm van menselijk drama doorheen te vlechten. Dat moet ook wel, anders wordt de concertfilm toch saai. Een setlist, hoe virtuoos verfilmd ook, blijft precies dat: een opsomming van songs. Zie de Stonesfilm Shine a light, ook van Marty. Er moet een menselijk verhaal doorheen geweven worden, een drama, om het naar een ander niveau te tillen. Zoals in The Last Waltz gebeurt: het opbreken van The Band zelf, omdat Robertson niet langer met een stel zuiplappen en druggebruikers op pad wilde zijn. Subtiel naar voren gebracht in stukjes interview tussen de muziek door. Het lukte hem later ook met Dylan, terugkijkend op zijn veel verguisde overstap van akoestisch naar electrisch (No direction home).
Hier lijkt niet echt zo’n drama aanwezig. Er is gerestaureerd origineel beeld en geluid van voor en achter de schermen, onder meer gedraaid door de Duits/Nederlandse kunstfilmer Stefan van Dorp. Deze Van Dorp blijkt een vreselijk zelfingenomen vent, die er rond voor uitkomt dat hij alleen meewerkt om ‘zijn claim’ te kunnen leggen. (Vreemd genoeg krijgen hij noch zijn materiaal een credit.) En natuurlijk zijn er de terugblikkende deelnemers. Het levert mooie momenten op: daar is de fameuze violiste Scarlet Rivera, door Dylan van de straat opgepikt, tenminste zo ging het verhaal. Daar heb je Roger McQuinn (van the Byrds), Mick Ronson (gitarist van Bowie), Joni Mitchell, en Joan Baez die mooi oud geworden mooie dingen zegt over de man die ze nog steeds bewondert. En vooral is er Bob, met en zonder hoed, op ieders lippen, in het centrum van de aandacht.
Als liefhebber zou ik dat al heel wat vinden, maar Scorsese weeft er onopvallend toch nog een lijn doorheen. Een politieke. Het was kort na het gedwongen aftreden van Nixon, in het jaar dat Amerika definitief uit Vietnam werd weggejaagd. ‘Vernederend’, zegt de oude Dylan. Hij die ooit voorop liep met zijn protestsongs tegen de oorlog en de oorlogsmentaliteit, probeerde hij met zijn reizende kermis van alternatievelingen een soort troost te bieden, genezing misschien? Het zijn te grote woorden voor wat hier te zien is en Dylan zou ze smakelijk weglachen. En toch is het wat Scorsese’s montage suggereert. Dwars door de anecdotiek achter de schermen, de spontane jams en het ellebogenwerk waarmee men in de buurt van Bob wil komen, blijft Dylan vooral zichzelf, zonder dat iemand tot hem doordringt. Sfinxachtig, terughoudend, zeer geconcentreerd – en dan weer center stage met zijn witgeschminkte gezicht en hoed. Achter elkaar zijn nieuwe teksten zingend, foutloos. Of de oude, idem. Ze uitspugend bijna. Het is zijn maatschappelijke intuïtie die hem met de Revue op bezoek laat gaan bij de native Americans en hun chief Rolling Thunder. En bij de ten onrechte veroordeelde zwarte bokser Ruben Carter, wiens zaak hij tot onderwerp van een vlijmscherpe song maakte: ‘Hurricane’. Het hielp mee om Carter uiteindelijk vrij te krijgen. Zien we hier de terugkeer van een politieke Dylan, die op de bres gaat voor minderheden? De wederopstanding van de maatschappelijke protestzanger uit de sixties?
In zekere zin. Het ‘protest’ zit alleen niet meer zoals vroeger in de teksten, maar in de houding, het optreden zelf. Dit is geen vriendelijke entertainer. Het hart van de film zijn de sterke, lang aangehouden shots van een zingende Bob. Fel, bozig, schreeuwend bijna. Ook melodieuze ballads als ‘One more cup of coffee’ of ‘mr. Tambourine Man’ worden ontdaan van alle romantiek. Een meisje in het publiek huilt na afloop langdurig. Welke toneelpersona speelt hij, met zijn witte gezicht: sjamaan, waarzegger, orakel? Dat is het drama dat Scorsese hier meer suggereert dan aantoont. Jammer dat hij er in de interviews helemaal niets over te horen krijgt. Maar zo kregen de rare live-uithalen van vroeger voor mij alsnog gezicht en betekenis. Een gemaskerde zanger op reis door onzeker Amerika: kwaad, waarschuwend, ongrijpbaar.
Een tijdsportret is het natuurlijk ook, over een grote tijd waarin verandering en hoop nog in de lucht hingen. In 1978 kwam Dylan eindelijk naar Nederland, voor een stadionconcert. Ik ging erheen samen met M; we hebben vast veel Bob-zinnen met uithalen meegezongen. Daarna viel alles uit elkaar. De jaren zeventig eindigden in depressie, Bob werd gelovig en ook M is er allang niet meer. Maar hier is het er allemaal nog, echt en tastbaar. Voor zo’n docu kan je me wakker maken.