Tussenbericht: Lentz, Saksen, rechtsstaat

(3 okt 2019) Voor de abonnees van dit blog, en voor andere meelezers, even een tussenbericht om te verklaren waarom er de komende tijd minder nieuwe bijdragen verschijnen en het allemaal wat onregelmatig zal zijn. Ik ben druk met het schrijven van mijn volgende boek.

Een kritisch-filosofische biografie is het. Een grote oorlogsgeschiedenis, rond de persoon van Jacobus ‘Jacques’ Lentz, chef van de Rijksinspectie voor de Bevolkingsregisters en de bedenker van het beruchte persoonsbewijs. Met dat PB en met andere vormen van registratie was Lentz de Duitse bezetter erg van dienst. Hij werd na de oorlog veroordeeld voor collaboratie, en volgens Loe de Jong is hij de ambtenaar die de meeste ‘schade aangericht heeft aan de Nederlandse zaak’. Toch zijn de man en zijn carrière vrij onbekend gebleven, op wat tijdschriftartikelen na. Lentz wordt daarin wel beschreven als voorbeeld van een man die deed wat hem werd opgedragen en er verder niet goed over nadacht. Een nerd geïnteresseerd in de perfecte registratie, een Pietje precies die slechts zijn werk deed. In mijn boek zal ik laten zien dat de werkelijkheid anders was, alles gebaseerd op uitgebreid (archief)onderzoek. Op de achtergrond speelt hier de associatie met een groot thema uit de filosofie: de ‘banaliteit van het kwaad’. De term is opgeworpen door filosofe Hannah Arendt in haar beroemd geworden boek Eichmann in Jeruzalem, over de rechtszaak tegen de nazi die verantwoordelijk was voor de treintransporten tijdens de Holocaust. Maar Eichmann’s kwaad was eigenlijk niet banaal en ook Lentz’ bijdrage is dat bij nadere beschouwing niet. Die zogenaamde ‘banaliteit van het kwaad’, het is tijd om daar eens goed naar te kijken. Dat wordt de filosofische kant van een boek dat verder vooral historisch zal zijn. Een ambtenaar, de oorlog en het kwaad. Het zal over een jaar verschijnen en voorlopig houdt het me erg bezig.

Even een kort vervolg op mijn laatste Duitse Bericht, nummer 23. Na de verkiezingen in Saksen ziet het landschap er zo uit: de CDU is de grootste gebleven met 32 procent en 45 zetels (van de totaal 119), de AFD is kort erna geëindigd, met 27,5 procent en 38 zetels. Ver daar achter komen vier veel kleinere partijen, waaronder de Grünen (8,5 procent en 12 zetels) die het een stuk minder goed deden dan voorspeld. Onderzoek wees uit dat het strategisch stemmen veel beoefend is. Een flink aantal linkse stemmers is uitgeweken naar de CDU, vermoedelijk om te zorgen dat deze groter zouden blijven dan de geduchte tegenstander, AfD. Dat is gelukt en nu wordt hard gewerkt aan een coalitie van christendemocraten, socialisten en groenen, die samen een kleine meerderheid hebben. Zucht van opluchting? Ja en nee. De politieke landkaart van Saksen laat goed zien waarom niet. Grofweg het westen van de deelstaat kleurt zwart (kleur van de CDU), de kieskringen in het oosten zijn bijna alle blauw (AfD). En alleen in de grote steden Leipzig en Dresden is er een toefje groen of zelfs rood op deze kaart te zien. We hoeven onszelf niets wijs te maken: de deelstaat heeft in overgrote mate rechts gestemd. Als we behoudend rechts en nationaalconservatief- of zelfs extreem-rechts bij elkaar optellen komen ze uit op zestig procent en 83 zetels. Een winst van 10 zetels en 11 procent, in z’n geheel te danken aan de enorme winst van de AfD. Nee, de CDU zal niet met de AfD gaan regeren, gelukkig maar. Maar vrolijk kan ik van de uitslag niet worden. De Rechtsruck in Saksen valt niet te ontkennen.

In Amsterdam is een advocaat op straat doodgeschoten. Vermoedelijk door de bende van een grote drugshandelaar. Iedereen heeft het erover en terecht. De rechtsstaat wordt direct aangevallen. Eerder dit jaar werd in Duitsland (Hessen) een burgemeester doodgeschoten, omdat hij het had opgenomen voor vluchtelingen en asielzoekers. Vermoedelijk door een aanhanger van extreem rechts. Het gaat nu niet om de verschillen in zaken en dadergroeperingen. Het gaat erom dat bestuurders en beschermers van onze rechtsorde niet alleen meer bedreigd worden, maar geliquideerd. De rechtsstaat, dat schijnbaar stevige gebouw, kan ook alleen maar bestaan bij gratie van de onderlinge afspraak dat we voor conflictoplossing geen geweld zullen gebruiken. Degene die eenvoudig weigert zich aan die afspraak te houden en zijn pistool trekt (of een ander daarvoor inhuurt), heeft in een vrije maatschappij als de onze betrekkelijk veel ruimte, ook al is dat een rechtsstaat. Het heeft iets tragisch en ook onoplosbaars. Terwijl de criminaliteit in het algemeen terugloopt zijn supercriminelen moeilijk tegen te houden; denk aan seriemoordenaars, drugscriminelen, terroristen – al die types waar al die tv-films over gemaakt worden.

Veel aandacht gaat dan naar de psychologie van zo’n persoon: hoe kan het dat hij zoiets gedaan heeft? Welke achtergronden en/of karaktertrekken zorgden voor zijn over de schreef gaan? Soms wordt dat gevolgd door de constatering dat dit ‘in ons allemaal schuilt’, vergezeld van het idee dat we vooral niet te snel over die persoon moeten oordelen. Dat is flauwekul. Het opvallende in onze tijd en onze rechtsstaat is juist dat de gruweldaden uitzonderingen zijn, begaan door personen die een grens overgaan die de rest van de bevolking nu juist helemaal niet overgaat. Of het ‘in ons allemaal’ schuilt (vermoedelijk niet) is een metafysische vraag die veel minder interessant is dan de concrete vraag of we allemaal tot zulke handelingen overgaan. Dat doen we niet. En precies daarop is het dunne maar stevige web van de rechtsstaat gebaseerd: de hoop en verwachting dat de voordelen van het vreedzaam samenleven zo groot en duidelijk zijn voor zijn burgers, dat ze niet zullen teruggrijpen naar het recht van de sterkste. Meestal komt die verwachting uit. Maar een garantie op totale veiligheid kan de rechtsstaat niet geven, al beweren politici soms van wel. In laatste instantie zijn we het zelf, die de rechtsstaat in de lucht houden. Met z’n allen. Of met bijna allen.