(25 april 2019) Net als tientallen, misschien wel honderden anderen afkomstig uit film, tv en andere kunstvormen, werd ik vorige week opgeschrikt door het nieuws van de dood van Pieter Verhoeff. En heb ik daarna stilgestaan bij mijn eigen herinneringen aan de filmer. Net als van opvallend veel anderen zijn die vooral warm en vrolijk. Alleen dat is al erg bijzonder.
Pieter was gastdocent op de Filmacademie toen ik daar als broekie van zeventien kwam studeren, begin jaren zeventig. Eens in de paar (twee?) weken organiseerde hij een avond waarop een Nederlandse cineast langskwam met een recente film. Niks bijzonders zou je nu denken, maar toen was het volkomen uniek. Precies dat ontbrak op de toenmalige Filmacademie: de vaste docenten waren geen aansprekende, actieve filmmakers en er bestond een enorme honger bij ons om de real thing mee te maken, te zien en te horen. De ‘les’ was eigenlijk voor het tweede jaar bedoeld, maar er was geen controle en al snel zat de projectiezaal afgeladen vol met binnengeglipte eerste- en hogere jaars. Paul Verhoeven kwam langs met Turks Fruit, George Sluizer met zijn Siberië-film (hij werd de volgende dag door directeur Koolhaas gevraagd om docent te worden) en dan waren er natuurlijk Pieters collega’s van de Vpro, met hun nieuwe documentaires. We bekeken de films, vroegen de filmers uit en na afloop bleven we in de kroeg aan de overkant napraten, mèt Pieter erbij. Het leek hem moeiteloos af te gaan, deze open avonden, die zo precies waren wat wij nodig hadden. Hij had een grote interesse zowel voor zijn gasten als voor de studenten, en een warme wellevendheid die maakte dat men zich onmiddellijk bij hem thuis voelde.
In het jaar erna, toen de gastles dus eigenlijk voor ons bedoeld was, schakelde hij over op het draaien van bijzondere, buitenlandse films en het bespreken daarvan. Zo zagen we bijvoorbeeld Masculin-feminin van Godard, op dat moment alweer een naam uit het verleden. Pieter was een geliefde docent, maar daarnaast natuurlijk zelf een actieve filmer, winnaar van de Nipkowschijf, deel van de inner circle van de VPRO – voor ons de absolute top op documentair gebied en the place to be. Hij was, net als Sluizer eigenlijk, vooral bekend van erg goede docu’s en nog niet doorgebroken als speelfilmer, maar overduidelijk een van de interessantste makers van dat moment.
Na flink rondkijken in de Nederlandse filmwereld had ik een lijstje van drie filmers van wie ik na mijn afstuderen nog graag iets wilde leren, door bij ze te gaan werken. Dat lukte bij George Sluizer en het lukte bij Pieter, met wie ik mocht meedoen aan twee grote documentaires en één speelfilm. (Bij de derde regisseur mislukte het plan. Je kan niet alles hebben.) In een warme zomer werkte ik overdag voor George, aan de voorbereiding van de film Twee Vrouwen, en fietste ‘s avonds door naar Pieters huis om met hem de documentaire avond In het land van de Bakra’s op te zetten. Het was de allereerste tv-documentaire over de komst van veel ‘nieuwe Nederlanders’ uit Suriname, waar toen door veel ‘autochtonen’ met wantrouwen naar gekeken werd. Behalve de eindredactie maakte hij zelf een portret van een jonge vrouw die meedeed aan een schoonheidswedstrijd; ver weg van alle vooroordelen, menselijk, direct en betrokken. Het leek of zulke films hem moeiteloos af gingen. ‘Je trekt aan één touwtje en als het goed is komt de rest vanzelf mee’ – zo kenmerkte hij zijn aanpak. Ook draaiden we een item op de Politieacademie, en hoorden uit de mond van de Surinaamse gastdocent voor het eerst de term ‘multiculturele samenleving’. Ik voelde me rijk, die zomer, schatrijk: ik werkte tegelijk bij twee van de beste Nederlandse filmmakers en kreeg er nog voor betaald ook.
Later werkte ik bij en met Pieter aan het script van Het Teken van het Beest en aan een vreemde documentaire over Italiaanse softporno-comics, inclusief geënsceneerde scènes met zwart-wit geschminkte, blote actrices. Het ding is volgens mij nooit uitgezonden, maar de herinnering blijft bijzonder. Opgenomen in een verlaten seminariegebouw, waar we emmers verf over de trap kieperden. Aan de mislukking tilde hij niet al te zwaar, zo leek het tenminste. Pieter had sociale academie gedaan en was al sociaal werker voordat hij naar de Filmacademie ging – de sociale kant van film paste hem net zo goed als de bezeten cinefiele kant. Met de Britse regisseur Roland Joffe zakten we door in zijn serre en met een stel ex-academiestudenten gingen we op oudejaarsnacht bij hem langs; er heerste daar een enorme gastvrijheid en dus ook het grootse gevoel welkom te zijn. En altijd altijd praatten we over films, intensief en kritisch: de docs van Wiseman, het werk van Bresson, Herzog of van der Keuken – alles kwam langs en had zijn belangstelling.
Dit is allemaal lang geleden, idioot lang zelfs, zo’n veertig jaar. Terugkijkend denk ik dat ik het goed gezien heb destijds, bij mijn inschatting wie potentieel interessante filmers waren. Maar wat ik vooral zo bijzonder vond, na Pieters overlijden, was om te merken hoe ontzaglijk veel mensen, van vroeger en uit volgende generaties, dezelfde soort ervaringen bleken te hebben opgedaan met de cineast en de mens Verhoeff. Dat er goede, heel goede filmers zijn (of kunstenaars, of filosofen) die van hun privé- en hun sociale leven een dramatisch potje maken en slechts nietsontziend hun eigen carrière nastreven – ja, dat weten we wel. En dat velen onderweg verbitteren, ook dat is me bekend sinds de Filmacademie. Het is zelfs een vrij gebruikelijk patroon. Film (in Nederland) is als een alles opslokkende minnares, een sirene roepend vanaf het eind van een Sisyphuspad vol tegenslag, vaak niet erg bevorderlijk voor het gezins- en sociale leven. Maar dat je ook goede, heel goede films kunt maken en daarbij óók zo’n grote sociale warmte en vrolijkheid om je heen kunt verspreiden, en dat alles schijnbaar moeiteloos – dat is echt bijzonder. Dat weet ik eigenlijk dankzij het voorbeeld van Pieter Verhoeff.