Now if the sun, refused to shine
I don’t mind, I don’t mind
Ritmisch dreunen twee gitaarakkoorden, waarna Jimi Hendrix zijn onafhankelijkheid uitroept. De zon kan ophouden met schijnen, bergen mogen in de zee vallen, het kan hem niets schelen. Ja, zelfs als het getal 6 plotseling 9 zou blijken te zijn, wat dan nog? Het laat hem koud.
En dan komt de zin waar ik me vroeger zo op verheugde. En enkele vrienden van toen met mij. De zin die we uit volle borst meezongen. Daar komt ie:
If all the hippies, cut of all their hair
I don’t care, I don’t care!
Schitterend en geestig, dit half kwaaie lied. Eerst lijkt het te getuigen van volstrekte onverschilligheid en een bijna Zen-achtige onthechting tegenover alle wereldse gebeurtenissen en rampen. Maar bij nader inzien is al die afwijzing bedoeld om een andere waarde te bevestigen: individualiteit. Ondersteund door puur gitaargeweld werkt Jimi in het refrein toe naar zijn credo: Ik doe precies wat ik zelf wil en ik ga niemand nadoen. Val me niet lastig met grote of kleine natuurrampen, ik heb mijn eigen wereld!
If 6 was 9 staat op de eerste plaat die Hendrix maakte in 1967 met zijn 3-mans groep de Jimi Hendrix Experience. Hard, ruig en rockig, zoals het hoort bij Hendrix. Maar dit lied had nog iets meer: het was soort van geestig, ironisch. Want was Jimi zelf niet ook een langharige hippie, compleet met India-hemd, kettingen en ringen? En dan toch zo spottend zingen over het verlies van wat in die tijd gold als heilig bezit, als identiteitsteken bij uitstek: het haar, lang gedragen, wild groeiend, symbool van de opstand tegen alle ordelijkheid van de oudere generatie. Precies in dezelfde tijd maakten de hippies Ragni en Rado er een verheerlijkende musical over: Hair. En aan het eind van de sixties zong David Crosby doodernstig een lied lang dat hij bijna zijn haar had afgeknipt. Waarna uitgebreid wordt ingegaan op de precieze omstandigheden, de twijfels, en de verwondering dat hij er toch net op tijd voor was teruggeschrokken. Haar betekende immers rebellie. Misschien was het lied wel een direct antwoord op Jimi’s aanval.
Almost cut my hair / it happened just the other day
Hendrix kon al dat haar dus evengoed gestolen worden. Afknippen die handel! Juist de stellige eenvoud was zo grappig. Als een rebel tegen de rebellie. Maar in het vervolg zong hij weer dat hij nooit zou horen bij de zakenmannen (een favoriet doelwit van de zingende hippiegeneratie), en bevestigde dat hij aan de andere kant stond. Van de langharigen, die andere kleren droegen en blowend op een motor door Amerika reden. (If 6 was 9 staat op de soundtrack van dè hippiefilm bij uitstek, Easy Rider.) Hoe kon hij dan toch zo onsolidair zijn met zijn geloofsgenoten, zo openlijk incorrect? Verbazing daarover speelde zeker mee als ik – wij – uit volle borst meezong(en) met zijn zinnen over de bossen haar die best afgeknipt konden. Naast bewondering voor zijn opstandigheid en zijn weigering om zich al te gemakkelijk door een groep of een mode in te laten lijven.
We hadden natuurlijk ook kwaad kunnen worden. We hadden beledigd kunnen zijn. Bedenk: ik was, wij waren, destijds zelf hippie(s). Jonge hippies, maar daarom niet minder gelovig. We waren zelf druk bezig met letting my freak flag fly – een zinnetje van Hendrix dat door Crosby werd overgenomen en beroemd gemaakt. Mijn eigen haar hing tot op mijn schouders en is daar nog een hele tijd blijven hangen. En toch lachten we. Het opvallende aan die ene zin uit die ene song was niet alleen dat Jimi het zong, maar evengoed dat wij erom moesten lachen. Hij zong het, in gedeeltelijke zelfspot. En wij zongen mee, in volle zelfspot, misschien zelfs in vrolijke zelfkastijding. Ach, dat stomme lange haar ook. Stel je voor: in een maatschappelijk tweepartijenlandschap, in het compleet gepolariseerde klimaat ten tijde van de Vietnamoorlog, toen lang haar goed was en al het andere slecht – ga je de kritiek van de vijand meebrullen. Het maakte natuurlijk veel uit dat het Jimi was die zong, een countryster uit Nashville had het niet in zijn hoofd moeten halen. Die zou het waarschijnlijk menen, en dan was het volkomen onacceptabel geweest. Als ironische zelfspot uit eigen kring kon het omhelsd worden.
Ik hoorde If 6 was 9 onlangs op de radio, zong weer automatisch mee en moest lachen. En vroeg me af hoe het zou zijn als in onze tijd politici, of Facebookcommentatoren, wat vaker ironie of zelfspot zouden gebruiken. Iets zeggen wat je niet meent, of maar half meent, jezelf relativeren. Levensgevaarlijk terrein. Ironie kan niet meer in de scherpslijperij van media en social media. In de mond van een politicus zal het onmiddellijk verkeerd uitgelegd worden, en na alle verontschuldigingen krijgt hij ook nog eens op zijn kop omdat hij niet gewoon zegt wat hij denkt. Terwijl juist ironie en relativering de zaak kunnen verheffen boven de simpele vechtpartij. Het is een groot moment als men zijn eigen mening kan relativeren, zelfs om zichzelf kan lachen. Maar meer nog dan bij de machthebbers lijkt zulke ironie me hard nodig bij hun volgers. En dan speciaal in de publieke arena. In het gewone leven zijn mensen vaak best tot relativering in staat, heel anders gaat het in de openbare discussie; daar profileert men zich bij voorkeur als fanaticus en groepsdier, alsof dat nu eenmaal zo hoort en niet anders kan. Op zulke momenten verlang ik naar de uitgeschreeuwde ironie van Hendrix, en de onafhankelijkheid die daarachter schuilgaat.
mavit
Jurriën Rood, thank you for this post. Its very inspiring.