Het populisme en de Rousseau-schaal

geplaatst in: Filosofie, Maatschappij, Politiek | 0

rousseau-schaal3krom

(18 nov 2016) Jean-Jacques Rousseau, Zwitserse vrijdenker uit de 18e eeuw, schrijft bij vlagen schitterende zinnen op, met inspirerende inzichten. Bijvoorbeeld dat mensen van nature, voorafgaand aan alle cultuur en alles wat aangeleerd wordt, eigenlijk slechts twee basisdriften kennen. Ten eerste die van zelfhandhaving, de zorg voor het eigen voortbestaan, ‘eigenbelang’’ zouden we tegenwoordig zeggen. En daarnaast, aldus Rousseau, worden we gedreven door medelijden met anderen: we hebben ‘een ingeboren afkeer om een soortgenoot te zien lijden’. Het is deze afkeer die ‘een rem zet op het ongebreidelde streven naar eigen welzijn’.* Egoïsme en medeleven als de twee tegengestelde basisimpulsen van de mens, die elkaar aanvullen maar natuurlijk ook makkelijk met elkaar in conflict kunnen komen.

Het is verleidelijk om deze indeling van Rousseau eens te gebruiken ter verheldering van de huidige politieke ontwikkelingen. De tegengestelde polen van zelfhandhaving en medelijden kan je zien als de uiteinden van een schaal waarop mensen zich positioneren, individueel en groepsgewijs. Van puur egoïsme tot puur altruïsme. En de politiek wordt nu de bezigheid van het morrelen aan en schuiven met die positie, zoals met het schuifje op een ouderwetse dimmer. De lijn die loopt tussen het nastreven van puur eigenbelang tot het uitsluitend medeleven-met-anderen lijkt dan gelijk op te gaan met een lijn van rechtse naar linkse politiek. Beter gezegd: linkse politiek bestaat uit niets anders dan deze essentie, het denken aan anderen. En rechtse politiek staat voor het prefereren van eigenbelang.

Ongetwijfeld is dit model veel te simpel, het is een denkexperiment. Maar juist in zijn eenvoud kan het een doorkijkje bieden op een onderliggende tegenstelling in het conflict dat op het ogenblik de politiek in Europa en ook Amerika beheerst. Het conflict tussen de opstandige populisten en de geschrokken linksliberalen, in Duitsland ook wel Wutbürger tegenover Gutmenschen genaamd. Vooral de laatste scheldnaam is veelzeggend. Wat er tegen goede mensen zou zijn is moeilijk in te zien (wil men soms een wereld van slechte mensen?), maar het verwijt is eigenlijk dat het ZuGutmenschen zijn. Ze worden gezien als tè goed, te meelevend, teveel gericht op het welzijn van anderen. Doorgeslagen op de ‘schaal van Rousseau’. En die kritiek komt even hard terug: aan de andere kant zitten de egoïsten, de aan-zichzelf-denkers, de pure en bewuste Schlechtmenschen. Alleen wordt de loopgravenoorlog niet in deze termen gevoerd; men spreekt liever van nationalisten, racisten of natuurlijk, snelste samenvatting van de slechte mens, van nazi’s. Hoe dan ook, wederzijds wordt de tegenstander weggezet als een bepaald soort mens. Men doet dan alsof er eigenlijk een vaste kern zit in mensen, die ook nog onveranderlijk is en die leidt tot een vaste plek op de Rousseau-schaal. Ter vergelijking: je zou de tegenstander ook kunnen zien als een veranderlijk mens, beschikkend over bepaalde opvattingen en handelingen waar je het volstrekt mee oneens bent. Dan wordt hij/zij eerder een lotgenoot die net als jijzelf positie zoekt op de Rousseau-schaal en gedurende het leven ook van positie kan veranderen. (Veel Wutbürger waren nog niet zo lang geleden brave CDU-stemmers, Obamakiezers liepen over naar Trump). Wat niet wegneemt dat je het nog steeds tot op het bot oneens kunt zijn met zijn/haar mening en/of handeling. Maar het beeld kan helpen om het idee van onvermijdelijke en eeuwige vijandschap te relativeren.

Nu is dit model wel erg simpel in zijn tweedeling. Want bij nader inzien zal je maar heel weinig mensen vinden, aan welke zijde van het politieke spectrum dan ook, die helemaal niets om anderen geven. Voor vrijwel iedereen speelt de directe familie en/of de kring van naasten een hoofdrol in het eigen bestaan. Dan verwijdt de kring zich tot (de mensen in) de buurt, de vereniging, de stad of het land. Vooral die laatste grens is op het ogenblik weer erg populair als maatstaf voor wiens lot je je nog aantrekt, en wie je buitensluit. Zo gezien is het eigenlijk een kwestie van grootte van de gehanteerde cirkel, als bij een lichtkring die steeds wijder wordt. Er bestaat momenteel een groot verschil in bereidheid tot medeleven met bewoners van Derde wereldlanden, al dan niet op de vlucht voor oorlog. Dat is zelfs strijdpunt nummer één. Aan dat conflict wil ik niks afdoen, maar het is nuttig om te beseffen dat het verschil in medeleven een graduele kwestie is en geen principiële. De cirkel wordt nauwer getrokken (maar bestaat wel), de schuif wordt anders gelegd, maar de ‘populisten’ zijn daarmee nog niet incapabel tot het voelen van medeleven. Daar is dus ook een appel op te doen. En omgekeerd bezitten de Gutmenschen echt ook hun portie egoïsme en eigenbelang. Juist omdat we allemaal posities innemen op deze Rousseau-schaal hebben we een gemeenschappelijke grond, die het mogelijk maakt om te praten, te strijden en ook te onderhandelen. We zitten als het ware in hetzelfde schuitje.

Nee, ik verwacht niet dat iedereen elkaar nu in het midden van deze schaal zal ontmoeten en met betraande ogen in de armen vallen. Maar het terugbrengen van wat een meningsconflict is tot een helder, onderliggend thema lijkt me een zinniger recept dan het opblazen ervan tot een principieel gevecht tussen karaktertypen, met mensen aan de ene en aliens aan de andere kant. In wezen gaat dit conflict over verschillende opvattingen rond de grootte van een cirkel, of de positie van een schuifje. Daarmee is het niet opgelost, maar het relativerende inzicht kan helpen om de kwestie bespreekbaar te maken.

Er is nog een radicalere kritiek op dit model. Hoe langer ik met Rousseau bezig ben (ik schreef net een toneelstuk over hem) des te meer vallen me de gaten in zijn denken op. Bij zijn van nature gegeven twee basisdriften ontbreekt er één, en wel een hele belangrijke. Wij willen namelijk gezelschap. Wij kunnen eigenlijk niet zonder anderen, we zijn intens sociale wezens (al is niet iedereen dat in dezelfde mate). Medelijden is een veel te zwakke aandrift om dit mee uit te drukken. Voor Rousseau, een enorme individualist met een akelig eenzame jeugd, is ‘de ander’ altijd iemand op grote afstand, een vreemde. Hij was blind voor de vanzelfsprekendheid en natuurlijkheid van het samenleven en beweerde zelfs dat de mens oorspronkelijk, in de natuurstaat, helemaal op zichzelf leeft.* En overigens is hij niet de enige filosoof die er zo tegenaan kijkt – veel van de klassieke (manlijke) filosofen waren alleenstaande vrijgezellen. Daarmee vertegenwoordigen ze een uitzonderingspositie, voor mannen en voor mensen in het algemeen. Rousseau’s ideaal van de ‘mens die niemand nodig heeft’ is het tegendeel van de regel.

Recht tegen Rousseau in, denk ik dat wij ‘van nature’ erg sociaal gericht zijn. De Rousseau-schaal moet aangevuld worden met een derde basisdrift: de wil tot contact, tot samenzijn. Tussen zelfhandhaving en medelijden neemt die een middenpositie in. Je kan ook zeggen dat deze drift eigenlijk al deel is van de eerste impuls, om goed voor jezelf te zorgen. Ook dan nemen de Anderen van meet af aan een veel centralere plek in dan als de ‘vreemde objecten daarbuiten’, waarvoor ze in sommige filosofie gehouden worden. Het schaalmodel verandert ingrijpend, de balans verschuift, de pijl richting Anderen wordt breder en dikker. En de enige vraag die overblijft, moreel en politiek, is: hoeveel medeleven, welke anderen precies? Daarover valt te strijden. Maar de richting is eigenlijk gegeven, van dit schuitje waar we gezamenlijk in zitten. Het kan helpen om tot een zakelijker debat te komen met en over het populisme. En de scheldwoorden kunnen we rustig achterwege laten.

 

* Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) Vertoog over de ongelijkheid, deel I