Te gast in de tempel (Cannes 3, slot)

geplaatst in: Cultuur, de jaren tachtig, Film & TV, Humor | 0

(25 mei 2024)  Dit jaar wordt in Cannes teruggekeken naar de première van Paris, Texas, veertig jaar geleden. Wim Wenders won er toen de competitie mee en heeft de film nu helemaal laten restaureren. Ik was er bij, destijds. Ik zag de film weliswaar niet op de galapremière zelf, maar in een herhalingsvoorstelling overdag. Maar ik kreeg genoeg mee van de enorme bijval en de vele emotionele reacties. ‘Ik heb zitten huilen bij een film die ikzelf gedraaid heb!’ zei cameraman Robby Müller. En hij was niet de enige die zo reageerde. Wenders die zich met zijn eerdere films had laten kennen als een wat afstandelijke toeschouwer, had de (ingehouden) emotie toegelaten. Veel huilende mensen in de premièrezaal, ovationeel applaus. Ik ga er geen kwaad woord over zeggen, het was een sterke film en dat is hij bij herzien nog steeds. Het was voor mij alleen niet het hoogtepunt van het beroemde filmfestival dat jaar.

Want het hoogtepunt was natuurlijk om daar officieel te gast te zijn. De met Leo de Boer gemaakte docu De weg naar Bresson was uitverkozen in het programma Un certain regard, een officieel onderdeel van het filmfestival. En zo kregen wij als makers allebei de reis en een verblijf van drie dagen in een goed hotel aangeboden. De film werd een paar keer vertoond, begeleid door een Q&A met de regisseurs, wat mooie reacties opleverde. En ik rende een paar dagen lang van het ene radio- en media-interview naar het volgende. Ik heb er nooit iets van terug gehoord of -gezien en hoopte er steeds het beste van. Maar alleen al de uitverkiezing van deze voor tv gemaakte 16mm. docu van vijftig minuten in een van de hoofdprogramma’s van Cannes was uitzonderlijk en bijzonder – en voor ons natuurlijk een grote eer, en reden tot trots.

Tegelijk was het een reden voor zorg. Cannes is een werkelijk gigantische filmkermis, waar niet alleen de voorhoede van de arthousefilm zich laat zien (in het festival), maar evengoed de complete filmindustrie inclusief het pornosegment. Dat gebeurt allemaal op de Marché, de markt. Het is dringen om aandacht, nee, erger nog, het is worstelen om je staande te houden. Tegen de grote billboards van de duurste producties die langs de Croisette staan opgesteld kan je natuurlijk nooit op. Maar we ontdekten dat er ook bij de Nederlandse stand op het festival nauwelijks publiciteitsmateriaal van onze film lag. We hadden dan ook helemaal geen PR-budget. Wel hadden we een stapeltje mooie, door Max Kisman ontworpen, affiches bij ons en die gingen we dus snel aanplakken op de zuilen in de grote persontvangstruimte, bovenaan de monumentale trap van het nieuwe Palais. Ze werden er even snel weer weggehaald. Toen kreeg ik een ander idee. Bovenin het paleis, bij de bureau’s van de organisatie, stonden op de gang grote verrijdbare mededelingenborden. We vonden er een die leeg was en die hebben we keurig volgehangen met affiches van The Road to Bresson (voor- en achterkant), met daarbij de tijden en zalen waar projecties plaatsvonden. Via wat gangen en een lift brachten we dit bord naar beneden en reden het tot pal onderaan de grote trap, zodat je het bij binnenkomst meteen zag. Daar heeft het bord vol Bressonfilm-info dagenlang onaangeroerd gestaan, tot ruim na de vertoningen. Het was immers een ‘officiële’ aankondiging en daar bleef men van af. Ik wou dat ik er een foto van had.

Na de vertoningsdagen stopte alle mediabelangstelling in één klap en verschoof naar de volgende portie films uit het overweldigende aanbod. Ik was officiële gast-af, vond een klein, goedkoop hotelletje en besloot me nog een paar dagen in het festival  onder te dompelen. Natuurlijk was dit de gelegenheid bij uitstek om eindelijk eens aan het strand te gaan liggen, misschien zelfs een duik te wagen. Maar bij hoge uitzondering leed juist deze editie van Cannes aan slecht weer met veel regen, dus kwam dat er weer niet van. Wel had ik een afspraak met filmproducent Rob Houwer over een te schrijven script, maar die ging telkens niet door. Op hem wachtend op het terras van een van de hotels werd ik ineens belaagd door een kennis van de middelbare school, die een ‘fantastisch filmidee’ bij zich had. Vaak gaan zulke enthousiastelingen je zo’n idee ook meteen en helemaal vertellen, niet in samenvatting maar zo gedetailleerd dat je meteen elke draad kwijt raakt. Ik zal hem gestopt hebben, met een of andere smoes. Ook hing ik wat uit met andere Nederlandse filmers die een film in het festival hadden of een nieuw project probeerden te verkopen. Zelf had ik niet meteen een nieuw filmproject om mee te ‘leuren’, ik was toen vooral bezig met theater en mijn satirische cabaretgroep ‘1983’. Zo had ik dus alle tijd om me nog één keer voluit te storten op het nieuwste werk van de internationale filmtop, als was ik terug bij mijn eerste Cannesbezoek: van filmgekke student en -criticus tot nog steeds filmgekke filmer.

En ik zag een paar erg goede, nieuwe Franse films, van grote regisseurs als Blier en Pialat. Maar de beste herinneringen bewaar ik aan twee andere. Voor de jaarlijkse Woody Allen-première, buiten de competitie en tegen het einde van het festival, was geen enkele kaart meer te verkrijgen. Zo groot was toen de belangstelling voor elke nieuwe aflevering van de verhalenverteller uit Manhattan, die het festival overigens nooit won (decennia later kreeg hij er de Ere-palm). Ondanks alle grote, mooie films die er in première gingen werd Cannes in dat jaar door een grote krant getypeerd als ‘Waiting for Woody’. Zijn nieuwe heette Broadway Danny Rose en ik, grote Woody Allenfan, moest hem natuurlijk zien. Maar via de zaal ging me dat niet lukken. Langs de kantoortjes van het Palais, via liften, gangetjes en deuren die soms niet dicht zaten, vond ik een doorgang naar backstage en het enorme podium waar ook de prijsuitreiking plaatsvond. In de coulissen van het grote theater, tussen de neerhangende zwarte doeken (poten), vond ik een klapstoeltje, zakte neer en keek met open mond naar de zwart-wit vertelling op het enorme doek vlakbij. Een groep oudere comedians die elkaar de malle geschiedenis vertellen van de sukkelige agent Danny Rose die zo’n groot hart heeft voor zijn artiesten. Woody kon iets wat vrijwel geen andere filmer kan: een zaal laten meevoelen én lachen, anderhalf uur lang, en ons daarmee lichter maken, optillen. Hij kan het trouwens nog steeds.

Nog uitzonderlijker was de première van een andere zwart-witfilm, het debuut van Jim Jarmusch, Stranger than paradise. Het eerste gedeelte daarvan had al de aandacht getrokken op festivals zoals Rotterdam, ik meen dat Wim Wenders daarna geholpen had om de financiering rond te krijgen. Een stampvolle zaal in het oude Palais was in gespannen afwachting voor deze wereldpremière. Jarmusch zelf kwam met tegenzin op het podium, om te zeggen dat je van te voren beter niets kon zeggen. En toen begon een langzame film in lange shots, die telkens onderbroken werden door korte stukken zwartfilm van enkele seconden. Over het dwalende leven van twee vrienden en een jonge vrouw die elkaar op sleeptouw nemen. Vaak geestig en verrassend. Nooit ervoor of erna heb ik meegemaakt hoe een hele zaal intensief gaat meebewegen met een ongebruikelijke, nieuwe film: eerst vragend, afwachtend, wat wordt dit?, en na enige tijd, gewend aan de zwarte stops, als één man besluitend dat dit iets heel bijzonders, én leuks, is. Welke verrassing zou het volgende shot in petto hebben? Lachsalvo’s, kreten van verbazing onderweg, zou het lukken om het op dit niveau tot een eind te brengen? Ja, ook dat lukte. Een ovationeel applaus bevestigde het gevoel bij de geboorte van iets groots aanwezig te zijn geweest. Het werd het begin van de uitzonderlijke carrière van Jarmusch, die met zijn coolness een wereldwijd publiek veroverde en als een Kubrick van de arthousefilm in complete onafhankelijkheid films zou afleveren zonder zich te haasten. Later ging ik zijn films minder waarderen, maar de première van Stranger zal me altijd bijblijven.

En toen was het genoeg. Ik vertrok en liet het festival achter me en daarmee ook mijn leven als filmgekke en kritische kijker naar het werk van anderen. Dacht ik. Want dat kan niet echt, dat virus raak je nooit meer kwijt. Ik ben nooit terug geweest op het festival, maar probeer toch elk jaar via de media bij te houden wat Cannes aan nieuws brengt en hoe dat werk ontvangen wordt. Want Cannes is en blijft de tempel van de cinema.