The Band live, Americana

geplaatst in: de jaren '70, Muziek, USA | 0
The Band in 1971. Tweede van links Robertson

Bij de dood van Robbie Robertson

(22 aug 2023)  Hoe ik aan het geld kwam weet ik echt niet meer. Opgespaard zakgeld waarschijnlijk. Maar ik had een heus kaartje en dus een zitplaats, niet geglipt zoals bij veel andere concerten. Waarschijnlijk ben ik het kaartje gaan veroveren op de manier die toen gebruikelijk was bij een populair concert in Amsterdam. Je moest ’s ochtends vroeg in de rij gaan staan bij de Nieuwe Muziekhandel in de Leidsestraat op de dag dat de voorverkoop begon. Er waren natuurlijk ook diehard fans die in hun slaapzak de nacht doorbrachten op de stoep voor de muziekwinkel (uitkijken voor de trams!), maar zoiets was voor mij als scholier van bijna zestien niet weggelegd. Ik ben daar in de rij gaan staan zodra ik kon en kocht mijn kaartje, voor een zaalplaats in het Concertgebouw. Want één ding was volkomen duidelijk. Een concert van The Band mocht ik echt niet missen.

Tussen alle geweldige pop-, jazz- en jazzrockbands die rondom 1970 (Woodstock, Kralingen) tegelijkertijd naar voren stormden alsof er een muzikale kernbom was ontploft – was daar ineens ook The Band. Niet zozeer als de begeleidingsband van Bob Dylan (dat wisten we toen niet), maar als een nieuwe zelfstandige band. Binnen de groep scholieren waar ik mee omging dook plotseling overal de regenboogachtige hoes op van hun derde plaat, Stage Fright, en met terugwerkende kracht ook de twee platen ervoor, The Band en Music from Big Pink. Liedjes waren het, maar prachtige, krachtige liedjes: Rag mama rag, Up on Cripple Creeken natuurlijk The night they drove old Dixie down. Gebracht door een stel ernstig kijkende mannen met baarden en snorren, gekleed in simpele werkjasjes, geen uitgesproken hippies zoals toen vaak de regel was. En daarbij kwam een bijzonder imago: deze band bestond uit een stelletje muzikale perfectionisten, met als centrale spil de niet zingende gitarist Jaime Robbie Robertson.

Robertson had de reputatie de hele middag voor het concert te gebruiken voor de soundcheck en net zo te lang te pielen aan microfoons en faders tot alles helemaal goed klonk. Dat was helemaal niet zo’n gek idee bij een optreden in de eerbiedwaardige grote zaal van het Concertgebouw, die ondanks zijn fameuze akoustiek niet gebouwd was op de keiharde klanken van moderne electrisch versterkte popmuziek. Na een concert van Santana (geglipt) zaten mijn oren nog dagenlang dichtgeslagen van de oorverdovende basdreun vermengd met galm. Niets daarvan bij The Band; Robbie (de Jaime, herinnering aan zijn deels indigene afkomst,  heeft hij in de jaren erna laten vallen) had zijn werk uitstekend gedaan. Een sensatie was het eigenlijk: je kon alles horen, de zang en de verschillende instrumenten, zonder dat het verdween in een grote ritmische brei.

Maar het meeste indruk op mij maakten de wisselingen. Van het concert zelf kan ik me weinig meer herinneren dan de opwinding vooraf en tevredenheid na afloop – plus het beeld van een vijftal energieke mannen die regelmatig op het podium van plek wisselden en elkaars instrumenten overnamen. Drummer Levon Helm, gezegend met de beste stem, kwam naar voren om te zingen en daarbij ook nog iets (banjo, mandoline?) te spelen. Zijn plek achterin werd dan ingenomen door pianist Richard Manuel, die ook zong. En de vrolijke gitarist Rick Danko, voor op het podium, pakte soms een viool, zong en misschien speelde hij ook wel piano. Zelfs de stille, zwaar bebaarde Garth Hudson kwam vanachter zijn orgel tevoorschijn om sax te spelen. Alleen Robbie Robertson bleef vast op z’n plek staan met z’n gitaar, als stille spil van een groep die als een carrousel na enkele nummers opschoof en doorschoof. Schijnbaar moeiteloos en gedisciplineerd, als in een soort muzikaal totaalvoetbal.

Ik had toen nog niet zoveel bands gezien en kon het niet zo goed vergelijken. Sindsdien zag ik er een heleboel, en bij Prince zag ik eens de complete band met instrumenten en al met de zanger meedansen. Maar zulk doorwisselen heb ik helemaal nooit meer gezien. Wikipedia kan nuchter spreken over een band van ‘multi-instrumentalisten’, om dat zo vanzelfsprekend in de praktijk gebracht te zien is een sensatie die me nog steeds bijstaat.

Het concert was op een zondag, 6 juni 1971, ik heb het opgezocht. The Band stond in die tijd op een hoogtepunt, getuige ook de prachtige live-elpee Rock of Ages die kort erna werd opgenomen. Hun volgende studio elpee was een tegenvaller, en ze verdwenen enigszins uit mijn beeld. Waar ze weer in terugkwamen door de plaat en tour met Bob Dylan, Before the Flood, meer nog door de Basement Tapes en natuurlijk door de schitterende afscheidsfilm The Last Waltz, een soort moeder van alle latere concertfilms (Martin Scorsese is dan de vader). Jammer genoeg zit in die film juist weer weinig van het instrumenten wisselen. De groep stopte, Robertson ging alleen verder en werd de man die de muzikale soundtracks samenstelde van veel grote Scorsesefilms over de recente Amerikaanse geschiedenis, waarin het werkelijk wemelt van de sixties en seventies popmuziek.

En nu is hij gestorven, de grote stille figuur, als zoveelste van een fameuze generatie die mijn jaren zeventig tot zo’n opwindende tijd maakte. Terecht wordt hij op veel plaatsen en door erg veel muzikanten herdacht, de teruggetrokken geconcentreerde leider. Robertson en zijn Band worden daarbij ook wel de scheppers genoemd van een nieuw genre, dat inmiddels een vaste grootheid is geworden binnen de popmuziek: Americana. Veel eigentijdse bands specialiseren zich erin, zelfs het niet enorm hippe Dresden kent diverse Americana bands, al dan niet voorzien van cowboyshirts en -hoeden en begeleid door line-dancers. Omschrijving van het genre? Folkige popsongs met minstens een vleugje melancholie, tegen de country aan maar steviger; vreugde en verdriet uit Heartland America.

Het is natuurlijk behoorlijk ironisch dat juist een popgroep van vier Canadezen en slechts één geboren Amerikaan (Helm) de grondslag zou hebben gelegd voor dit ultieme Amerika-gevoel in de popmuziek. Maar al ben ik geen pophistoricus, ik wil hier toch een kleine aantekening bij maken: The Band zelf was eerder een stevige rockpopband. Hun Americana-connectie komt vooral voort uit de samenwerking met Bob Dylan. En met name uit de tientallen (door Dylan geschreven) songs die ze samen met hem opnamen in de kelder van Big Pink. Ze stammen uit de tijd dat Dylan zich na z’n motorongeluk had teruggetrokken in Woodstock, veel tijd doorbracht bij z’n jonge gezin en buiten de schijnwerpers bleef. Lo and behold, Tiny Montgomery, Apple suckling tree, maar ook I shall be released, This wheel’s on fire en Quinn the Eskimo. Een stortvloed aan snel gemaakte liedjes (Hudson: ‘we deden er zeven á tien per dag, soms vijftien’). Ze werden pas veel later officieel uitgebracht, maar waren al deels beschikbaar dankzij twee clandestiene ‘bootleg’ elpees, genaamd Little en Big White Wonder. Vooral de laatste was moeilijk te pakken te krijgen, maar Little white wonder had ik op een cassette (nieuw!) gezet en die helemaal grijsgedraaid: You ain’t going nowhere, Please, mrs Henry. Sommige van die liedjes horen nu, vijftig jaar later, tot het standaardrepertoire van jonge muzikanten uit de folkrock-scene. Ooit kwam Bob langs in de kelder van de Band die toen nog The Hawks heette, met het ene muzikale voorstel na het andere. Ze werden uitgewerkt in een close samenwerking met Robbie en de andere bandleden. En Dylan was als bewonderaar van Woody Guthrie en erfgenaam van de folkzangers, natuurlijk direct verbonden met de grote stroom van Amerikaanse roots-muziek. Laten we het erop houden dat Americana een co-creatie is geweest van Bob Dylan en The Band.