(29 nov 2017 – Dit is het tweede deel van een korte reeks. De eerste was #MeToo en het alfamannetje.)
Seksisme en seksuele intimidatie beperken zich echt niet tot de film- en theaterwereld. Om het perspectief te verwijden geef ik uit eigen ervaring een voorbeeld uit een andere omgeving, van filosofen en academici. Maar het is vooral bedoeld om de aandacht weg te halen bij slachtoffers èn daders, en die te richten op de derde partij, van omstanders en toeschouwers die het zien gebeuren. Daar hoorde ik namelijk bij in dit geval. En mijn eigen rol beviel me helemaal niet.
De setting was een intensieve filosofische weekendcursus rond het thema geweld, ter gelegenheid van het verschijnen van een dik filosofisch boek over dat onderwerp. Het speelt in Nederland, maar verder zal Ik geen namen noemen, omdat ze eigenlijk niet ter zake doen. Het gaat hier niet om schuldtoewijzing of herkenbaarheid van personen, maar om een verschijnsel te belichten dat juist beter naar voren komt door het te anonimiseren.
Een gezelschap van zo’n vijfentwintig middelbare en oudere hoogopgeleide deelnemers boog zich, onder leiding van twee filosofen en een sociaal psychologe, een paar dagen lang over serieuze teksten en films rondom het thema geweld. Het ging veelvuldig over groepsdruk en diverse groepsmechanismen die tot agressie en/of geweld kunnen leiden. Veel deelnemers bleken zelf ook ervaring met geweld te hebben opgedaan, bijvoorbeeld op het werk, maar voor die persoonlijke kant was in het officiële gedeelte weinig ruimte. Er werd theoretisch gepraat óver het fenomeen geweld. En één deelnemer viel een beetje uit de toon: een dunne oudere man, die in taal en gedrag niet aansloot bij het gezelschap. Hij zat een tijdje naast mij aan een tafeltje in de carré- of hoefijzer opstelling, die als vaste prik bij dit soort bijeenkomsten schijnt te horen. Praatte er doorheen, stelde een vreemde vraag op een raar moment. Hij was café-eigenaar geweest en had veel met jongeren gewerkt, vertelde hij toen ik een praatje met hem was gaan maken. En ja, hij had zelf veel ervaring met geweld, genoeg voor een heel leven.
In de laatste sessie hield de psychologe een sterke voordracht over de positie van vrouwen in verband met het thema geweld. De oudere man zat vlak voor haar, aan een van de tafeltjes in het midden, de meesten van ons in de (zucht) carré-opstelling wijd eromheen. Plotseling onderbrak hij haar en toen zij vroeg wat er was ontspon zich ongeveer de volgende dialoog.
Man: Ja, ik hoor dat allemaal, maar ik zit toch naar jou te kijken en te denken: ‘kan ik haar hebben, maak ik een kans?’
Er volgt een diepe stilte. Ook en vooral bij alle toehoorders.
Zij: Waarom doe je dit?
Man: Wat?
Zij: Waarom zeg je dit?
Man: Ja gewoon, omdat ik dat denk.
Het vervolg weet ik niet meer letterlijk. Anderen gingen zich voorzichtig ermee bemoeien. Er ontstond gaandeweg opschudding en tumult. De man werd verzocht niet verder te praten. Mensen kwamen bij de psychologe staan, die niet verder wilde. Eén vrouw was ijlings het lokaal uitgelopen om de beide filosofen, die niet aanwezig waren, er weer bij te roepen. En eén van hen kwam inderdaad en herstelde de orde. Ik was intussen over mijn tafeltje (zucht) geklommen en naar het midden gelopen, verzocht de man dringend om daar niet gewoon te blijven zitten, maar weg te gaan. ‘Nee hoezo? Ik mag hier toch zitten?’ Hij had op geen enkele manier het idee iets fout te hebben gedaan. En als je die ene zin terugleest – meer was het niet – dan kan je er zelfs een soort zelfrelativering in ontdekken. Maar wel vanuit een old school en old boys perspectief. Alsof hij achteraf met zijn maten in de kroeg zat te praten. Hier was het volstrekt ongepast, smakeloos en.. intimiderend.
Ik was nogal onder de indruk van de manier waarop de psychologe de compleet onverwachte aanval opving en omzette in een wedervraag. Ik dacht daardoor dat ze de boel onder controle had, maar dat bleek niet te kloppen. Tijdens de afsluitende lunch stortte ze in, herstelde niet en moest door haar man worden opgehaald. Het cursusgezelschap deed intussen zijn best om zichzelf en de lieve vrede terug te vinden (‘We vragen je om je excuses te maken’ – dat deed hij werktuiglijk, alleen omdat we erom vroegen), maar het lukte niet echt meer. Aan de lunch heerste bij velen verontwaardiging, maar ontstond ook een soort scheiding in twee kampen, waarbij een aantal mannen er voor kozen om bij de ‘dader’ te gaan zitten en met hem te praten. Zoals één van hen zei: ‘Hij is ook een mens’. Een deelnemende jonge vpro-regisseur bekende me dat hij dit eigenlijk wel een interessante gebeurtenis vond. Zo’n keurig gezelschap dat zich dagenlang buigt over geweld als abstractie, moest daar toch ook niet een beetje de ervaring van (verbaal) geweld binnensluipen? Later werd zelfs gesuggereerd dat het misschien wel een opzetje was geweest, om een beetje leven in de theoretische brouwerij te brengen.
Het incident – want dat was het toch: een klein maar veelzeggend incident, bestaand uit één misplaatste opmerking – bleek achteraf een ingrijpend gat te hebben geslagen in de comfortzone van alle betrokkenen. Nog enige weken lang werden er binnen de groep deelnemers mails rondgestuurd met de bedoeling om er achteraf-pratend toch nog een bevredigende draai aan te geven. De turbulentie bereikte ook het cursusinstituut zelf en zorgde daar enige tijd voor onrust, tot de directeur besloot om het geheel onder een dikke laag zand te begraven en het er nooit meer over te hebben.
Maar wat ik zelf het ergste vond – en leerzaam als ervaring en zeker datgene wat ik me blijvend zal herinneren – was niet de actie zelf, maar mijn eigen aarzeling. Om in te grijpen. Want ik was er totaal bij. Ik verstond wat de man zei, ik begreep wat de zin ‘kan ik haar hebben?’ betekent en in deze context betekende. Maar ik zei niet meteen: ‘Wat zeg je nou?’. Of: ‘Dat kan niet, dat is ongepast. Waar ben je mee bezig?” Of: ‘Hier moeten we nu bij stilstaan’. En NIEMAND zei dat, of iets soortgelijks. Niemand van dit keurige en goed opgeleide gezelschap, waarvan toch minstens de helft net als ik alert was op wat er gebeurde – niemand vond snelle woorden om deze actie te stoppen en af te keuren. Laat staan daden. We zaten erbij als konijntjes gevangen in een lichtbundel van plotseling opflakkerend (verbaal) geweld. Roerloos. Verlamd misschien. Ongeveer zoals het gezelschap kunstliefhebbers in de film The Square, dat roerloos van angst toekijkt terwijl een paar van hen gebrutaliseerd worden tijdens een kunstperformance.
Daar komt nog iets bij, al wil ik het nauwelijks als een excuus opvoeren. Ik wilde ook niet meteen iets zeggen. Omdat dat in deze situatie aanvoelde als het aannemen van een verkeerde, paternalistische rol: ‘zij heeft bescherming nodig, ze kan het niet alleen’. Terwijl we net naar een sterk uur over vrouwenemancipatie hadden geluisterd, door een vrouw die prima voor zichzelf zorgde. En aanvankelijk vond ik ook dat ze zich uitstekend verweerde. Je wilt de ander in zijn/haar waarde laten, je wilt niet voor je beurt spreken, enzovoort. Later verfoeide ik mezelf dat ik niet gewoon mijn mond had opengedaan, paternalistisch of niet. En niet eens alleen om háár te beschermen, maar vooral ook voor mezelf. Want het punt is natuurlijk dat ik zelf lijfelijk aanwezig was in deze situatie en geen pure buitenstaander die er naar kijkt via een tv-scherm. Maar die rol had ik me wel aangemeten.
Wat schaamtevol is aan zo’n gebeurtenis als deze hangt voor een belangrijk deel af (voor mij althans) van de rol die je zelf gespeeld hebt, hoe actief je je hebt weten te verzetten of verweren tegen iets dat je niet goedkeurt. Of dat je machteloos hebt toegekeken. De eigen machteloosheid, opgelegd dan wel zelf-veroorzaakt – dat is misschien wel het ergste, het meest vernederende van het hele verhaal. En zo komen we terug bij het begrip macht, dat zo’n centrale rol speelt in de kwestie van seksisme en seksuele intimidatie. Macht is volgens de definitie van socioloog Max Weber ‘het vermogen om een ander te beïnvloeden, ook tegen diens wil’. Om die wil draait het. Je eigen wil tijdelijk kwijt zijn, dan wel er niet naar kunnen handelen – dat is schaamtevol en verlammend. In het geval van de toeschouwers betekent het: je eigen lafheid onder ogen moeten zien, ook al is dat een tijdelijke lafheid. In zekere zin word je zelf gebrutaliseerd als je toekijkt bij onrecht of machtsmisbruik tegenover anderen, maar er niets van zegt. Beter gezegd: je láát je zelf dan brutaliseren. Want jouw waardenpatroon wordt met voeten getreden, met als honende subtekst: ‘zie maar dat je er wat tegen doet’. Er moet heel veel overheen gepraat worden, er moeten dikke lagen woorden gesmeerd worden, om die wond een beetje te bedekken. En dan nog lukt het nauwelijks.
Laten we ons niet vergissen. De aanvaller die zijn macht laat gelden, seksueel of anderszins, in een openbare omgeving ten overstaan van anderen, laat op dat moment die macht gelden over alle aanwezigen en niet alleen over het slachtoffer. En mogelijk geniet hij daar zelfs van. Zoals de dunne man, die wist dat hij met zijn seksistische opmerking het hele nette gezelschap in verlegenheid kon brengen. Zoals de raddraaiers die op een inspraakavond over een AZC tegen een vrouw zingen ‘Daar moet een piemel in’. Zoals de aapman in The Square die met zijn agressie het hele gezelschap gegijzeld houdt. Ze zijn tijdelijk de baas van de arena en ze weten het. En wij als toeschouwers kunnen ons niet onttrekken aan de ontstane machtsongelijkheid, dus aan onze eigen knechting. Behalve door actief op te treden en ons te verzetten. Als we dat doen komen we niet alleen op voor de gekwelde persoon, maar evengoed voor onszelf als mondige mensen die geloven in een samenleving van gelijkheid. En zolang we dat niet doen is de schaamte achteraf eigenlijk terecht.
Wat er aan te doen zou zijn? Daarover gaat de volgende aflevering.