(14 dec 2016) De Tweede Wereldoorlog is niet dood, tenminste niet in de Nederlandse speelfilm. Daar is ze springlevend, getuige twee recente, sterke bijdragen: Riphagen (bioscoopfilm) en De zaak Menten (tv-serie). Beide gaan over grote schurken, mannen die in de oorlog hartstikke ‘fout’ waren, zoals dat vroeger heette. Natuurlijk gaat elke oorlogsfilm in wezen over goed tegen fout, maar door de decennia heen lijkt er toch sprake van een geleidelijke verschuiving in het perspectief. Lang geleden was het een eenvoudige zwart-witkwestie: de goede Nederlandse burgers tegen de slechte Duitse bezetters (De Overval). Het was een verhaal van opstand tegen onderdrukking die al dan niet slaagde en de kijker leefde mee met de goede, onderliggende partij. In de jaren zeventig/tachtig werd het heroïsche beeld gerelativeerd, bijvoorbeeld door te laten zien hoe klungelig het verzet te werk ging (Pastorale 1943) en hoe intussen de joden toch gewoon uit hun huizen gehaald werden, nota bene door de Nederlandse politie (Het bittere kruid). En in onze eeuw zette Zwartboek een volgende stap in de ontmaskering van het ‘goede’: verzetsmensen blijken verraders en profiteurs, terwijl een deugdzame Duitse officier het leven van een onderduikster beschermt. Inmiddels dient zich een nieuwe stap aan: de dader als hoofdpersoon. Was in Zwartboek de hoofdpersoon nog een opgejaagde onderduikster, van wie de kijker hoopt dat zij het zal overleven, De zaak Menten ontleent zijn spanning aan de vraag of het de deugdzame journalist nog wel zal lukken om de centrale schurk te laten boeten voor zijn misdaden. En in Riphagen, over een historische fouterik van de buitencategorie, is nauwelijks plaats meer voor een succesvolle tegenkracht. De films hebben overigens geen enkel probleem met het maken van hun morele keuze, het is volkomen duidelijk wie hier goed is en wie slecht. Alleen krijgen we die slechtheid nu nog uitgebreider en van dichterbij te zien, we worden er als het ware met de neus vol in gedrukt. Dit zijn weinig verbloemende portretten van fout-zijn.
Riphagen gaat daarin het verst: we zien een abjecte man die tijdens de Bezetting joden opspoort, berooft, verraadt en waar nodig in elkaar slaat, alles voor het eigen gewin. De kerel wordt zo goed neergezet door acteur Jeroen van Koningsbrugge, dat er geen ontkomen is aan zijn kwaadaardigheid. En de gebruikelijke ontsnapping via een deugdzame tegenstrever werkt niet echt, omdat de ‘goede’ politieman lang niet zo’n sterk filmpersonage blijkt als de schurk. En zeker ook omdat het hier om een echt gegeven gaat; de werkelijke Riphagen ontsnapte naar Argentinië en kwam weg met al zijn misdaden. De film houdt zich daar aan en ligt daardoor als een steen op de maag, tenminste op de mijne, de onrechtvaardigheid spat van het doek. Enigszins te vergelijken met de figuur van Hannibal Lecter die in The silence of the lambs en meer nog in het vervolg Hannibal opgewekt ontkomt aan alle vervolging en in vrijheid verder leeft. Dit is het soort film dat in Hollywood decennialang niet gemaakt mocht worden, omdat onder de Hays-code het kwaad bestraft moest worden. De werkelijkheid ziet er vaak anders uit, zo herinnert ons deze film. En ook De Zaak Menten ontleent zijn spanning precies aan dit punt: de voortdurende vrees dat de boosdoener niet gepakt zal worden en ongestraft ermee zal wegkomen.
De Menten-serie beviel me het best, ook vanwege de ‘ouderwetse’ overwinning voor de rechtvaardigheid. Al is dat een Pyrrhusoverwinning, van een journalist die er zijn eigen carrière door verspeelt. (Een detail waar de serie wel iets meer dan een titeltje aan had mogen besteden.) Maar beide films raken door hun heel directe portrettering van het kwade. Riphagen liegt, bedriegt, slaat en wurgt zijn weerloze slachtoffers, vaak oudere vrouwen. Het kwaad dat hij belichaamt is een combinatie van gewelddadigheid, meedogenloosheid en puur egoïsme. Eigenlijk precies de eigenschappen van Pieter Menten, waarbij de kunstverzamelaar ook nog erg zelfingenomen blijkt, zowel op jonge als oudere leeftijd. De oude Menten is een sluwe valserik, maar wat hem in de film compleet de das omdoet is zijn eerdere, gruwelijke rol als organisator van een massa-executie. Het gaat daarbij ook nog om een groep Poolse dorpelingen die hij goed kent. De film monteert heel effectief de beelden van de moordpartij uit 1941 dwars door het heden en Mentens ontkenningen heen – en levert zo een filmisch bewijs, van het soort dat destijds in de jaren zeventig alleen maar vermoed kon worden. Veel onmenselijker dan dit kan je het niet krijgen, en de twee acteurs (Aus Greidanus en Arian Foppen) spelen het zonder reserve uit: een gruwelijke man, vol van zichzelf en zonder enige twijfel. Correctie: deze man is eigenlijk niet onmenselijk, maar verschrikkelijk on-medemenselijk. Beide films bevestigen juist dat er zoiets als ‘het kwaad’ bestaat onder mensen en tonen hoe dat er uit kan zien.
Sinds Hannah Arendt haar boek over het Eichmann-proces publiceerde heeft haar begrip ‘banaliteit van het kwaad’ een hoge vlucht genomen. In plaats van als een duivelse eigenschap vol zwarte slechtigheid werd het ‘kwaad’ gepresenteerd als een gewone kwestie, iets banaals, iets wat ons allemaal kon gebeuren. Tenminste, zo luidt de gepopulariseerde versie van dit idee, dat vervolgens omhelsd werd door een tijd en cultuur die zaken graag relativeert. Daar doen deze Nederlandse films helemaal niet aan mee en gelukkig maar. Het ‘Kwaad’, te definiëren als ‘het moedwillig schaden van anderen’, bestáát hier en wordt zonder omwegen getoond. Het is niet duivels, niet van buiten afkomstig, het is ook niet banaal – het is menselijk, opzettelijk en moedwillig: wat we hier zien is de kwaadheid van het kwaad, we kijken het zelfs recht in het gezicht. Een nuttige les voor alle relativisten, waarvoor je de filmmakers dankbaar moet zijn.