Europa in de verstuiver

geplaatst in: Filosofie, Maatschappij, Politiek | 0

Europa

(19 juli 2016)  Een discussie in de Balie, in het kader van de driedaagse manifestatie Re:Creating Europe. Over de trits waarden van de Franse revolutie – vrijheid, gelijkheid en broederschap – en ‘wat daar van over is’. Met onder meer socioloog Frank Furedi en filosofe Tinneke Beeckman, een veelbelovend tableau. Maar er komt niets van terecht, in mijn ogen en oren.

Dat heeft twee oorzaken. De eerste is inhoudelijk. Tijdens de openingstoespraken van de sprekers raakt het onderwerp zelf al vrij snel buiten beeld. Vrijheid, gelijkheid…? Nee, het gaat hier gewoon over wat er allemaal mis is met ‘Europa’ – waarmee de EU bedoeld wordt, vaak kortweg neergezet als ‘Brussel’. Na nazi of fascisme is Brussel het grootst denkbare scheldwoord geworden van deze tijd, de lokalisatie van het moderne kwaad, dat zich uit in bureaucratie, technocratie, onmenselijkocratie.

Niet alleen Furedi vindt dat dit Europa weg moet, en dan het hele bouwwerk alsjeblieft, maar ook de anderen spreken in dezelfde trant. Dirk Vanheste, journalist van de Correspondent, schildert een praktisch plaatje. Brussel? Moeizaam, onbegrijpelijk, ‘te ver van de mensen’. Ze worden getopt door Ulrike Guérot, Duitse academica, die in een onstuitbare monoloog haar boek over de Europese republiek als oplossing presenteert. Afschaffen dat centralistische gedrocht EU, afschaffen ook de natiestaten, geef de burgers de souvereiniteit (terug). De Europese republiek, hey presto!

Ik snak intussen naar de stand van zaken rond de revolutiewaarden, maar dat is kennelijk al behandeld in een voorgesprek zonder publiek. Hier gaat het nog maar over één waarde: de onvrede van ‘de mensen’. En dan vooral de ‘gewone mensen’. Een nieuw ontdekte groep die zich vermoedelijk scherp onderscheidt van de ongewone mensen, zoals degenen die dit zaaltje vullen en waar ik ongetwijfeld zelf bij hoor. Het verschil zal de opleiding zijn, de mate van intellectualisme, het inkomen misschien – maar dat wordt niet gethematiseerd of zelfs maar opgemerkt. Er wordt gedeald in grote generalisaties en voor je het weet… komen volkssouvereiniteit en tevredenheid als duiven uit de hoge hoed gevlogen.

Het lijkt een nieuwe hype, gewoon de mensen aan de macht, weet je wel. Hoe dan, met referenda? Intussen schijnt niemand zich erom te bekommeren dat de ‘gewone mensen’ op dit moment al heel duidelijk van zich laten horen binnen de bestaande natiestaten. Dat zij er vaak heel andere ideeën op na houden, bijvoorbeeld over immigratie. Dat ze tot voor kort door de heersende opiniemakers als rechtsextremisten werden weggezet, waarmee überhaupt niet gepraat moest worden. En dat als je nu ineens wèl ‘met ze gaat praten’ je echt niet hoeft te verwachten dat er zoiets als een gemeenschappelijke opvatting tevoorschijn zal komen. Integendeel, daar wacht één groot conflict.

Maar de hele notie van conflict, van spanning en van moeizame compromissen dankzij looiige instanties, wordt hier weggespoeld onder het zonnige idee dat er ‘iets gaande is op straat’ (Nuit debout in Frankrijk), dat ‘de mensen er genoeg van hebben’ en dat het antwoord daarop moet zijn om snel alle macht bij het volk te leggen. Goed, zo potsierlijk wordt het net niet gesteld, het is de potsierlijke subtext onder een discussie zonder kern. Over de waarden van de Franse revolutie hoor ik niemand meer, voor zover men er überhaupt in slaagt om aan het woord te komen tussen de woordenstroom van de alleswetende Duitse. En dit zijn dan nog vier redelijk gelijkgestemde, ‘ongewone’ (intellectuele) mensen! Ik verheug me al op de door hen voorgespiegelde realiteit van… ja van wat eigenlijk, volksraadplegingen, volksvergaderingen? – en de massa conflictstof zonder einde die zich daar zal aandienen. En die het dan moet doen zonder enige regulering door de trage, zware instanties die we daar gedurende eeuwen voor hebben opgebouwd. Waar Brussel slechts één verschijningsvorm van is. ‘Voor de oplossingen van conflicten heeft de mens twee wegen: die van het recht of die van het geweld’, schreef John Locke al. En de weg van het recht is vaak langzaam en omslachtig.

Niemand merkt op dat de EU ooit begon als middel om de eeuwige vijanden Duitsland en Frankrijk aan elkaar te koppelen en zo vrede veilig te stellen. Dat dat gelukt is. Dat de immense welvaart van de zich uitbreidende EEG het bijproduct was van die langdurige vrede. En dat deze samenwerking geenszins een democratisch volksinitiatief was, destijds, maar het werk van één visionaire burger (Jean Monnet) en één dito politicus (Robert Schuman), tegen enorme weerstanden in. Hadden ze referenda gehouden, dan was het begin van de EU er nooit gekomen. Daarvoor was en is een hele landsbevolking te behoudend en te haatdragend.

Waar zijn dit soort historische perspectieven gebleven bij deze sprekers? Waar is het idee dat de EU misschien ook van binnenuit verbeterd zou kunnen worden? Nee, het wordt revolutie mensen, je kan het voelen in de straten en op de pleinen. Ik geloof er helemaal niks van. Of beter: de revolte die voorspeld wordt zou in een richting gaan waar ik (en deze filosofen met mij) helemaal niks voor voel, namelijk van ouderwetse gewelddadigheid en het recht van de sterkste.

Het ligt evengoed aan de vorm van de discussie zelf. Er zijn teveel sprekers met teveel eigen thema’s. Het idee dat méér ook beter is wreekt zich weer eens. Elk van de sprekers afzonderlijk had een interessantere avond opgeleverd, mogelijk zelfs een dialoog over een afgeperkt thema.

Dit is een voorbeeld van de divergerende discussie: ofwel de discussie als vloeistofverstuiver. Het recept daarvan is: Inzetten op een matig geformuleerd thema, een flink aantal sprekers de ruimte geven om er wijd omheen te gaan, de paneldiscussie vrijlaten zodat allen een andere kant uit kunnen gaan en ten slotte de vragen uit de zaal de zaak nog veel ruimer laten verspreiden. Wat is er ten slotte besproken? Van alles, en niets grondig. Men heeft een aantal eigen standpunten en boekjes gepromoot. De opvattingen vliegen als kleine losse druppeltjes door de lucht.

Zo’n discussie moeten we eigenlijk zien als niet meer dan een materiaalverzameling. En de zaal heeft hierbij de ‘vrijheid’ om zelf zijn gedachten te vormen. Wie zou bij zoveel vrijheid nog behoefte hebben aan zoiets ouderwets als een discussieleider? Het postmodernisme in de debatcultuur. Prachtig toch? Na afloop is in elk geval de organisatie dik tevreden: veelzijdig, prikkelend toch?, ‘brengt je op ideeën’, enzovoort. Maar intussen laat zo’n debat zelf in al zijn diffuusheid  de achterkant zien van de directe democratie: machteloosheid om tot overeenstemming te komen en desinteresse om ernaar te zoeken. Een etaleren van individualiteit zonder binding en vaak zonder de wens daarnaar. Een dans van zelfgenoegzaamheid op de rand van een vulkaan.