Het gaat om het geweld (jan. 2015)

geplaatst in: Filosofie, Maatschappij, Politiek | 0

In de reacties op de Islamistische terreurdaden van Parijs wordt veel gesproken over een religie die in conflict zou zijn met onze cultuur. En over de vrijheid, vooral die van meningsuiting, als centraal kenmerk van die cultuur. Daarmee wordt eigenlijk voorbijgegaan aan het allerbelangrijkste aspect van ‘onze cultuur’, of eigenlijk van onze rechtsstaat, dat hier met voeten getreden wordt. Het verbod op het gebruik van geweld door burgers. De bodem van onze rechtsstaat is een scheiding der machten en een geweldsmonopolie voor de staat, dat praktisch in handen komt van de politie en het leger. Conflicten moeten er worden opgelost met andere middelen dan geweld, namelijk via het recht. Er wordt over beslist door een onafhankelijke rechter.
Bij alle nadruk op grote westerse waarden zoals vrijheid dreigt dit bodembeginsel vergeten te worden. Als de discussie alleen nog over (geestelijke) waarden gaat, ontstaat de suggestie dat hier een strijd gaande is van onze waarden tegen ‘die van hun’, waarover een meerderheid mag beslissen. Maar deze hele discussie kan alleen bestaan op een bodem die eerst de lichamelijke kant van het probleem afdekt. Geen geweld tussen burgers in de rechtsstaat.
Een gedachtenexperiment: neem het idee dat de Islamisten geen moorden hadden gepleegd, maar grove anti-Charlie Hebdo cartoons hadden vervaardigd, met daarop onthoofdingen. Dat had vermoedelijk op veel afkeuring kunnen rekenen. Maar wat zouden wij doen? Verontwaardigd erover praten. Een discussie beginnen. Naar de rechter stappen. Toch niet naar de tekenaars zelf, laat staan met getrokken machinepistolen, hoe walgelijk we die tekeningen ook vinden. Op dat idee berust een (onze) rechtsstaat. Ook tegen cartoons, zelfs tegen cartoons, kan geprotesteerd worden; met woorden. En dat gebéurt ook regelmatig. Het is de rechter die dan beoordeelt of de ene vrijheid nog wel opweegt tegen de andere.
Ja, maar dit weten we toch allemaal? Ik vraag het me af. In een recent krantenbericht bleken Nederlandse middelbare VMBO-scholieren erg enthousiast over de Parijse aanslagen en het gebruikte geweld, tot verbijstering van hun lerares. De jihad leek sommigen van hen ‘vet cool’. (AD 15.1.2015) Geweld zelf is cool geworden. Het wordt ook als zodanig gepresenteerd in populaire cultuuruitingen, zoals films en games. Opvallend is de populariteit van geweld als sociaal middel, de normaliteit ervan. Ben je beledigd? Dan mag je terugslaan, dat moet zelfs. Het idee raakt ver weg dat juist het  geweld met goede redenen uit handen genomen is van burgers. Extra verontrustend is dat noch de lerares, noch de minister (!) die bij haar op bezoek ging, dit absolute basisbeginsel van de rechtsstaat aan de leerlingen is gaan uitleggen. Geweld is kennelijk ok, of althans een optie. Daar komt nog bij de grote beschikbaarheid van wapens, zodat een fantasie werkelijkheid kan worden.
Natuurlijk botst terreur met de fundamenten van onze rechtsstaat. Het snijdende punt daarbij is echter niet de religie en ook niet de vrijheid. Zelfs een onvrije wereld mag gewenst worden, religieus gemotiveerd of anderszins. Er mogen tekeningen van gemaakt en stukken over geschreven worden – hoezeer mij dat allemaal ook tegenstaat. Zolang het niet oproept tot geweld valt het onder de vrijheid van meningsuiting. Het cruciale punt is het gebruik van geweld als middel. Of het oproepen daartoe. Een geweldsideologie botst frontaal op het geweldsmonopolie van de staat. Dat geweldsmonopolie moet verdedigd worden als ondergrens van onze samenleving, zonder enige reserve of verontschuldiging.