(29 nov 24) Nu er weer oorlog is in Europa, geen burgeroorlog zoals in voormalig Joegoslavië maar een externe agressie-oorlog, en de dreiging van autocratische of zelfs totalitaire regimes volstrekt reëel is geworden, moet ik eraan terugdenken dat ik nooit in het leger ben geweest. Heel opzettelijk. Ik heb me laten afkeuren, zoals dat heette in de tijd van de dienstplicht. Ik heb het lange tijd gezien als een erg geslaagde performance – maar tegenwoordig zou ik het niet meer doen en zeker niet op dezelfde manier. Het toont maar weer eens hoe tijden en omstandigheden binnen een leven kunnen veranderen, jijzelf incluis.
Het ontsnappen aan de dienstplicht is het onderwerp van een recent boek van de scherpe socioloog Herman Vuijsje, Wij waren geen soldaat, waarin hij het fenomeen van dienstweigeren en -ontlopen van een hele generatie van Nederlandse jongemannen bespreekt en analyseert. Vuijsje hoort bij de generatie boven mij, de hardcore babyboomers geboren in of pal na de oorlog, de grote revolutiegeneratie van de Beatles, de Stones, mei ‘68 en Woodstock. Ik hoorde bij de volgende groep, voor wie ‘hun’ verworvenheden van pil, popmuziek en antiautoritaire houding alweer bijna vanzelfsprekend waren. Net als de strikte anti-oorlogshouding. Die hele periode werd gekenmerkt door het protest tegen de idiote oorlog die de Amerikanen in Vietnam voerden: wat deden ze daar, wat hadden ze er te zoeken? Het idee dat ze er de ‘vrije wereld’ moesten verdedigen tegen de onvrije dreiging van het communisme leek ons absurd, zo goed als het idee dat ze twintig jaar eerder in Europa de vrije wereld moesten verdedigen tegen het fascisme vanzelfsprekend was geweest. Maar dat was wel erg lang geleden. Wij leefden (en baadden ons) in vrede en welvaart en het idee van een echte communistische bedreiging vanuit de Sovjet-Unie leek nogal belachelijk. We waren zo pacifistisch als wat, in de Amsterdamse bubbel waar ik in leefde, en zo naïef om te denken dat dit ook wel voor alle andere landen en mannen zou gelden. Het leger? Een overleefd instituut met die idiote discipline, een hobby voor agressievelingen. Natuurlijk ging je daar niet aan meewerken, daar wilde je mijlenver vandaan blijven. En oorlog? Die kwam er niet meer, niet in ons deel van de wereld, we hadden onze portie gehad. Pas veel later begreep ik dat we verwend waren en ons het goedbedoelde hippie-optimisme alleen maar konden permitteren dankzij de bescherming van Amerika met zijn enorme militaire macht. Amerika dat we tegelijk zo bewonderden vanwege zijn muziek en verguisden vanwege zijn politiek.
Maar in dienst moest je nog steeds. Als jongen kreeg je de oproep rond je 18e of 19e jaar. Al in de hoogste klas van de middelbare school waren sommige jongens opgeroepen voor de dienstkeuring. En dus deden toen al de eerste verhalen de ronde over het ontsnappen aan de dienst door je te ‘laten afkeuren’. Officieel weigeren kon ook, maar dat was een langdurig en onzeker proces waarna er een vervangende dienstplicht wachtte. Nee, sneller en beter was het om afgekeurd te worden. De favoriete route heette S5, waarbij de s stond voor stabiliteit. S1 zal vermoedelijk het beste rapportcijfer zijn geweest, met S5 wilde het leger je gewoon niet hebben, zo instabiel als je was. Sommige jongens gingen zich overdreven als homoseksueel gedragen (in een tijd dat homo’s nog niet uit de kast waren, laat staan geaccepteerd). Anderen vertelden wilde verhalen over gespeelde gekte, een joint opsteken, of doen alsof je in een bad trip zat. Daar moesten die ouderwetse bonken in uniform niets van hebben en hup, daar had je de S5, definitief afgekeurd. Met trots werden zulke ontsnappingsverhalen doorverteld en ongetwijfeld steeds een stukje mooier gemaakt.
Mijn oproep kwam op m’n negentiende. Ik was halverwege de Filmacademie en bezig met de montage van m’n eerste korte speelfilm. Ik wilde geen tijd verliezen aan zoiets stoms als dienst of vervangende dienst, ik wilde met film bezig zijn. Om afgekeurd te worden leek de methode van gek doen me niet zo geschikt, ik vertrouwde mezelf niet genoeg in die rol. Ook op lengte ging ik het niet redden; ik ben nogal klein van stuk (1.70), maar ook weer niet zo klein dat ik de vereiste 1 meter 55 niet haalde. Maar er bleek ook nog een minimumeis van gewicht te zijn: 50 kilo. Dat was haalbaar, dat werd mijn doel. Twee weken lang at ik erg weinig, en hield me strikt aan de sherrykuur voorgeschreven door m’n zus: eens per dag een dun biefstukje en twee (?) glazen sherry. (Sindsdien kan ik geen sherry meer zien) De laatste twee nachten haalde ik door, onder andere in filmnachtvoorstellingen, met de bedoeling om flink uitgeput te zijn, zwak en lekker mager: 48 kilo! Ik was er helemaal klaar voor.
Maar, dat zal je altijd zien, de volgende ochtend in die overvolle Amsterdamse kazerne waar tientallen jongens tegelijk gekeurd werden, was ik helemaal niet moe, zwak of misselijk – ik was compleet wakker en helder. Ik begreep dat ik alles zou moeten spelen. En dat ben ik gaan doen, zo goed en kwaad als het ging. Ik liep met m’n hoofd omlaag, deed schuw en praatte zacht. Ik werd een beetje geholpen door een trekje waardoor ik m’n knie langdurig kan laten trillen. Dat zette ik in op elke stoel waar ik plaats moest nemen en wreef dan een beetje slapjes over m’n schuddende been. Wat ook wel ‘hielp’ was dat ze bij de bloedafname (waarom deden ze dat eigenlijk?) m’n ader niet konden vinden. Kennelijk had de sherry ook op m’n bloedbanen ingewerkt. De dienstdoende dokter werd er zo boos van dat hij met zijn naald een potje in de rondte ging wroeten in m’n arm tot hij beet had. Dat deed echt verrekte pijn en hielp om ongelukkig uit m’n ogen te kijken. Maar er was ook een legerman, ik geloof bij het meten, die zich naar me toe boog en keihard in m’n oor zei: ‘om afgekeurd te worden moet je veel gekker doen hoor’.
En dan waren er de nodige formulieren om in te vullen. Ik heb ze spontaan vervalst. Ik dacht: ik maak echt geen kans als ik naar waarheid invul dat ik gymnasium B af heb en twee jaar Filmacademie, dus schreef ik dat ik drie jaar middelbare school had gedaan en daarna niks meer. Ook van de naam van m’n huisarts heb ik een potje gemaakt. De grote schrik kwam in het afsluitende gesprek met een volgende geüniformeerde officier, die alle papierwerk doorbladerde. Hij keek me streng aan en vroeg me ineens wat m’n ouders daar eigenlijk van vonden, die drie middelbare schooljaren. ’Want jouw ouders zijn best bekende personen’. Godverdomme. Hoe had hij dat geraden, kende hij ze soms? Het klopte wel, zowel m’n vader als m’n moeder hadden enige nationale bekendheid door hun mooie juridische carrières en omdat ze zich allebei met politiek waren gaan bemoeien. Ik woonde allang niet meer in het ouderlijk huis, maar wat als hij ze zou gaan bellen? Met m’n beste schuw-depressieve oogopslag mompelde ik: ‘die willen dat ik weer wat ga doen’. Wat dat dan moest worden? Iets met film of zo, fluisterde ik. Gelukkig liet hij het erbij.
Daarna begon het wachten. Uit alle verhalen wist ik dat je voor de lunch weg moest zijn. De middag bevatte nog een heel programma van tests, maar dan was je in elk geval niet afgekeurd. Dus zat ik aan een lange tafel in die kantine, met m’n trilknie en m’n hoofd omlaag mijn rol van instabilo hardnekkig door te spelen. We hadden allemaal een nummer gekregen en af en toe werd er door de luidspreker zo’n nummer afgeroepen. Ik zat midden tussen een vrolijke groep grote, sterke jongens van buiten die de dag van hun leven hadden en niet konden wachten om een uniform aan te trekken. Het leek wel of ze elkaar allemaal kenden en samen naar de stad waren afgereisd voor dit uitje. Natuurlijk merkten ze mij op als hoogstmerkwaardig uitzonderingsgeval en begonnen elkaar aan te stoten, lolletjes over mij te maken, lachen, kleinerende opmerkingen. Dat was te verwachten. Tot ineens een van hen zei: ‘hé jongens, stoppen nou, dit is echt niet leuk’. Ze vielen stil, hij tikte me aan en vroeg naar m’n nummer, laten we zeggen 87. ‘Oké allemaal opletten’, zei hij tegen de rest, ‘nummer zevenentachtig’. Mij verzekerde hij geruststellend dat het echt niet lang zou duren, ze gingen dat nummer zo direct omroepen, hij was er zeker van. Ik was hem zo dankbaar, ik was ontroerd, maar ik moest m’n rol van zombie volhouden. Zo zat ik daar, als gespeelde langharige hippiejunk, geholpen door de frisse kortgeknipte provinciejongens. Toen nummer zevenentachtig werd omgeroepen begonnen ze allemaal te juichen, want dat betekende afgekeurd, dat wisten ze, en ze tikten me bemoedigend aan. Ik ben wankel naar de deur geschuifeld. Even later stond ik buiten met het zo gewenste papier in de hand. Weg voor de lunch! ‘Voorgoed Ongeschikt’, ofwel: definitief afgekeurd! Het hele stuk terug langs die eindeloze kazerne ben ik nog schuifelend gelopen, bang dat ze me stiekem zouden nakijken en controleren of het wel echt was. En toen kwam ik bij m’n fiets, en de vrijheid, en ben ik me thuis vol gaan stoppen met toastjes met vlees en kaas.
Was het nou S5? Dat weet ik niet zeker. Want dat moest je opvragen bij je huisarts, en die heeft het bericht door mijn toedoen vermoedelijk nooit gekregen. Ik ben hem er ook niet naar gaan vragen. Ik was alleen maar blij.
Het is letterlijk vijftig jaar geleden, een halve eeuw. Nu zou ik dit allemaal niet meer doen. Ik heb altijd geweten dat we hier in een bevoorrechte uithoek van de wereld wonen, maar ik ben beter gaan zien dat die niet kan bestaan als ze niet ook verdedigd wordt. Niet alleen met wapens, evengoed met woorden en ideeën, maar desnoods ook met wapens. In het leger zou ik nog steeds niet gaan (de dienstplicht bestaat allang niet meer), maar een maatschappelijke dienst zou ik verrichten. Het avontuur, dat is nu niet meer om de autoriteiten een hak te zetten, maar om een zinnige bijdrage te leveren aan welzijn en welvaart. Zoveel kan er veranderen. Mijn zoon, opgroeiend in een andere tijd en wereld, denkt erover om vrijwillig in militaire dienst te gaan. Ik weet niet of ik hem daarin helemaal kan steunen. Maar belachelijk vind ik het niet meer.
Bernd Wouthuysen
Geweldig Jurrien,
Volgend jaar hebben we het erover als je bij ons komt eten. En dan vertel ik je mijn “voorgoed ongeschikt” verhaal.
groet! Bernd en Frances. ( heb jouw verhaal aan haar voorgelezen…)