(13 nov ’24) Tegen het einde van Darwin’s dangerous Idea, zijn monumentale boek over de vergaande betekenis van Darwins evolutieleer, bespreekt filosoof Daniel Dennett het mechanisme van het nemen van een beslissing. Vanuit zijn ‘Darwiniaanse’ kijk ontrafelt hij het menselijke besluitvormingsproces, tot het uiteenvalt in een aantal nogal wankele stappen. Dat spreekt mij aan, want achter de oernuchtere en altijd logische observaties van de Amerikaanse filosoof komt af en toe ook een fijn gevoel voor absurde humor tevoorschijn. De paragraaf ‘Judging the competition’ biedt een stukje comedy relief in een verder zeer serieus, grondig onderbouwd en verstrekkend betoog. Daarover, en over de betekenis van filosoof Dennett zelf, straks. Nu eerst dat beslissen.
Als expres overtrokken voorbeeld presenteert hij een gedachtenexperiment: een open competitie voor een twaalfjarige (!) studiebeurs voor filosofiestudenten, op touw gezet door de filosofiefaculteit van een lokale universiteit. Tot verbijstering van de organisatie komen er maar liefst 250.000 aanvragen binnen. Het zijn vaak complete dossiers, opgebouwd uit cv’s, getuigschriften en voorbeelden van geschreven artikelen en papers. No way dat de arme organisatie deze berg aanvragen zal kunnen doorwerken, niet qua tijd noch qua mankracht. Hoe moet hier ooit beslist worden? Als Dennett de vraag met zijn studenten bespreekt komt er toch een werkwijze tevoorschijn: a) een flinke voorselectie maken, bijvoorbeeld op basis van behaalde studiepunten van de indieners. b) loten om er nog een stuk of twintig, over te houden c) deze tweede selectie werkelijk zorgvuldig doornemen. Dit is duidelijk geen rechtvaardige strategie en zij brengt ook niet de beste kandidaat tevoorschijn uit de honderdduizenden aanmeldingen, hooguit een goede.
Dit mag een bijzonder en overdreven voorbeeld lijken, volgens Dennett is dit beslismechanisme typerend voor elk besluit dat onder tijdsdruk genomen moet worden (en dat zijn er vele). Hij ziet precies hetzelfde patroon terugkeren in de fictieve vergadering van de filosofiefaculteit over de aanvragen, maar eigenlijk in elke vergelijkbare vergadering over een dringend groot probleem: a) eerst komen er enorm veel suggesties en aanpakken ter tafel, teveel om ze allemaal te bespreken b) de voorzitter ziet zich genoodzaakt de zaak terug te brengen tot slechts enkele voorstellen c) in de open ‘discussie’ die volgt worden vormzaken zoals machtsverhoudingen, spreektechniek en volume belangrijker dan de inhoud d) waarna de voorzitter de kwestie reduceert tot twee opties die werkelijk grondig besproken worden, waarna wordt gestemd en dus beslist e) na afloop blijft onvrede bestaan over de imperfectie van aanpak en besluit, maar ja, gedaan is gedaan.
Iedereen die wel eens vergaderd heeft en bij zulke beslissingen betrokken was zal hier veel van kunnen bevestigen. Ik lees dit in elk geval met een brede glimlach van herkenning, waarin ook een zekere wanhoop doorklinkt. Want op deze manier blijft ‘het beste’ voor ons steeds buiten beeld, het wordt onbereikbaar. Het patroon leidt vanzelf tot ‘sub-optimale beslissingen’, waar alle betrokkenen zich vervolgens bij neerleggen. En het opmerkelijke is niet dat dit wel eens gebeurt, maar dat het in deze visie regelrecht onvermijdelijk is. Elke beslissing waarbij de tijd dringt en veel mensen betrokken zijn gaat langs deze weg; juist omdat allen het beste willen en dat hartstochtelijk naar voren brengen ontstaat een overvloed die het zicht op ‘het beste’ wegneemt, en we eindigen met iets sub-optimaals. Het mechanisme werd midden vorige eeuw door de econoom Herbert Simon uitvoerig beschreven en bekend gemaakt als ‘satisficing’, waar eigenlijk geen goed Nederlands equivalent voor is. Het is essentieel ander dan satisfying: bevredigen, vervullen, voldoen. Dat zou een optimale beslissing betekenen. Satisficing is het zich tevreden stellen met een adequate oplossing die goed genoeg is, maar zeker niet de beste.
Oh wacht, zei ik dat er velen bij betrokken moeten zijn? Nee hoor. Dennett ontdekt hetzelfde wankele patroon ook in het hoofd van de individuele deelnemer aan de vergadering. Eerst twijfelt deze erg tussen zelf iets zeggen, dan wel mee te gaan met een van alle opduikende ideeën, en intussen probeert hij/zij ook nog alles te volgen. Dat wordt teveel, waarna je een deel eenvoudig uitsluit, je concentreert op slechts enkele punten en meegaat met de loop van de bespreking. En is het besluit eenmaal genomen dan blijven er twijfels opkomen over de hele gang van zaken – maar je legt ze naast je neer want je moet door, volgende kwesties komen eraan.
Dennett meent dat tijdsgebonden beslissingen op alle niveau’s zo in elkaar steken. Ze zijn sub-optimaal. Ik vind dat best geestig, vooral als je het legt naast de vele mooie woorden die er daarna omheen geweven worden. Bijvoorbeeld in de politiek. Die woorden stellen het juist voor alsof na rijp beraad de beste oplossing is gevonden, echt een heel goede, waar iedereen tevreden mee kan zijn. No way, roept Dennett ons toe vanuit zijn boek.
Dit is eigenlijk tragisch en komisch tegelijk; ons voortdurende streven naar het hoogste en het beste wordt geblokkeerd, vanuit zichzelf. Het is als de mistige bergtop waar we telkens naar toe willen klimmen maar die we nooit zullen bereiken. En toch proberen we het steeds weer. Als verre verwanten van Sisyphus, die z’n rotsblok telkens weer vergeefs omhoog duwt, alleen doen wij het vrijwillig. Het doet me denken aan dat andere fraaie mechanisme uit de wereld van organisatie- en bedrijfskunde, het Peter’s Principle: dat stelt dat mensen binnen de hiërarchie van een organisatie opklimmen totdat ze een niveau hebben bereikt waarop ze niet meer competent zijn. En op dat niveau blijven ze steken (tot ze misschien ontslag krijgen of worden vervangen). Met als gevolg dat in veel organisaties de topfuncties bezet worden door mensen die deze functie eigenlijk niet aan kunnen. Met alle gevolgen vandien. Het is een paradoxale, diep-ironische kijk op de werkelijke efficiency van organisaties. En ook wel erg om te lachen, tenminste als je van absurditeit houdt. In het streven naar het beste zitten we onszelf op alle mogelijke manieren in de weg, de sub-optimale uitkomst zit al ingebakken. Zo bezien is het eigenlijk een klein wonder dat er nog zoveel redelijk functioneert in onze wereld. (De hoge functionarissen kunnen zich natuurlijk ook tijdig laten bijscholen, en dat is dan ook een standaardpraktijk geworden.)
En hier ligt het verband met Darwins leer uit de biologie, althans in de interpretatie van Dennett: want ook daar is sprake van een ontwikkelingsproces, een voortgang, die geenszins rechtlijnig is, maar eerder toevallig en door omstandigheden gestuurd. Meer nog dan de bekende begrippen evolutie, natuurlijke selectie en de survival of the fittest (best aangepaste, niet: de sterkste!) ziet Dennett als ‘Darwins gevaarlijke idee’ dat achter alle ontwikkeling slechts een blind en natuurlijk mechanisme schuilgaat, dat een veelheid van variaties (mutaties) aanbiedt waarvan sommige aanslaan en de meeste roemloos ten onder gaan. Geen doelgerichtheid, geen God, geen schepping van buitenaf, en ook geen aliens die een handje meehelpen, maar een in de tijd uitgestrekt, langzaam proces van zelfcreatie door de wisselwerking van wezens met een omgeving. En waar in de biologie dit proces berust op de doorgifte via genen, en dus gebonden is aan de traagheid van lichamelijke voortplanting, zijn bij mensen ook nog memen werkzaam: ideeën, die van hoofd naar hoofd kunnen springen en zich zo razendsnel verspreiden.
Dennett tilt Darwin op naar een filosofisch niveau en smeedt diens biologische basisideeën tot een splijtend principe dat op elk niveau van het bestaan toepasbaar is. Wat hem fascineert aan Darwins leer is de enorme rol die toeval, geluk en omstandigheden spelen. Het ontstaansproces heeft niks absoluuts of perfects, het leidt slechts tot een bijzonder bouwwerk van bijeengeraapte onderdelen, dat goed blijkt te werken. En dat geldt zowel op lichamelijk als op geestelijk terrein. Dit is natuurlijk in directe tegenspraak met alle religie en ook met veel dogmatische filosofie, die de zaak juist als een mooi sluitend geheel willen voorstellen. Hier wordt het bestaan gepresenteerd als een eindeloos proces van tasten, van vallen en opstaan, zonder enige aanspraak op perfectie en zonder claims op het ‘hogere’ – maar wel in hoge mate vrij en vaak behoorlijk adequaat.
Aards, nuchter, veelomvattend en zeer precies is het werk van deze filosoof, die begin dit jaar gestorven is. Een ‘seculier humanist’ noemde hij zichzelf, met recht. Al schreef hij nauwelijks over sociale en politieke thema’s, zijn Darwiniaanse kijk leidt hem naar een wereldvisie van relativering, betrekkelijkheid en compromisbereidheid. Ongeveer het tegendeel van het absolutisme waar onze politieke wereld op het ogenblik op afstevent. Denkers als Dennett worden node gemist. Als je zoveel kennis hebt, deze begrijpelijk en aansprekend weet te presenteren en daarbij ook nog een goed gevoel voor humor weet te behouden, dan ben je een heel grote.