Mijn Olympia

geplaatst in: de mens, Duitsland, Sport | 3

(12 aug 2024)  We zaten in de afgeladen volle eetzaal van een Amerikaanse pizzeria in Barcelona, toen er gefluisterd werd dat de Amerikaanse Olympische sportploeg op het punt stond om binnen te lopen. Het was de laatste dag van de Spelen, de atleten waren klaar, vandaar dat ze pizza konden gaan eten. Was Carl Lewis erbij misschien…? Nee, maar misschien wel Michael Powell, de verspringer die het decennia oude wereldrecord had verbroken. Ineens ging de tussendeur open: ja, daar stonden de Amerikaanse sporters, te wachten op hun afhaalpizza’s. Een van hen maakte zich los en liep nieuwsgierig de eetzaal in: Michael Powell, boomlang en slank in zijn trainingspak, zette een paar passen in onze richting. Spontaan en als één man viel de enorme eetzaal stil en staarde met open mond. Want daar liep een poema, een cheetah, een tijgerkat; ik geloof niet dat ik ooit iemand zo ontspannen, zo afgetraind, zo goed in zijn vel een paar passen heb zien maken als Powell in dat Barcelonese restaurant. Toen werd zijn pizza afgeroepen, de Amerikaanse ploeg verdween achter de deur en wij werden bruut teruggeworpen in onze eigen levens en lichamen.

Na langdurige abstinentie heb ik me weer eens over kunnen geven aan een oude liefde: de Olympische Spelen. Twee weken lang heb ik me vergaapt aan beelden van een eindeloze reeks sporten, waarvan sommige compleet nieuw voor me waren. Eindelijk weer. Want als toeschouwer heb ik een oude band met de Spelen. Ooit schreef ik op de lagere school een heel werkstuk over de Olympiade in Tokyo (1964). We hadden toen net onze eerste tv en die zorgde ervoor dat ik me als jongetje kon laven aan de zwart-witbeelden van Anton Geesink, Abebe Bikila en van de slotceremonie waar alle atleten dwars door elkaar liepen te feesten. Ik was er weg van; de omvang, de algemene opwinding en de internationale saamhorigheid die ervan afspatte. Het werkstuk – ik weet nog dat ik er een glimmend blauwe kaft omheen maakte – was zo geslaagd dat mijn oudgeworden lerares er decennia later bij ons weerzien meteen over begon en vertelde dat ze het nog steeds thuis had liggen. Wilde ik het niet terughebben? Ik had natuurlijk ja moeten zeggen.

Ook van Mexico vier jaar later heb ik het nodige meegekregen. De wereldsprong van Bob Beamon, maar vooral het protest van de zwarte hardlopers Tommy Smith en John Carlos die op het erepodium van de 200 meter met gebogen hoofd hun vuisten in de lucht staken uit solidariteit met de Black Power-beweging. Een indrukwekkend protest, juist door zijn terughoudendheid. Ik hield er op school een spreekbeurt over, het waren mijn helden van toen.

Ik had deze reeks graag willen voortzetten. Let wel: strikt als kijker, ik heb nooit het idee gehad dat ik er zelf ooit aan mee zou kunnen doen. Ik was best aardig in een paar sporten, maar mijn meeleven met Olympia stond op een ander niveau. Helaas, de innige band tussen mij en de Spelen werd verbroken omdat zich andere zaken aandienden: de Filmacademie begon, de Olympische Spelen vielen precies samen met vakanties in landen of op plekken waar geen tv voorhanden was, ze werden gehouden in landen aan het andere eind van de wereld waardoor het live kijken een moeizame geschiedenis werd, en ik kreeg zelf dringender zaken aan m’n hoofd, zoals werk, een filmproductie of het vaderschap. Eén keer kwam ik, op vakantie, toevallig in de buurt: in Barcelona stonden we langs de kant bij de afsluitende marathon en ook wist ik kaartjes te bemachtigen voor de volleybalfinale die Nederland verloor van Brazilië. Ik heb de grote Ron Zwerver nog een high five gegeven om hem met het zilver te feliciteren. (Vier jaar later hadden ze goud.) Maar door de jaren heen begon m’n Olympialiefde toch wat te verbleken. Van het Nederlandse succes in Sidney heb ik nog wel wat gezien, maar Athene, Peking, Rio of Tokyo..? Het gaat op de lange duur ook wel op elkaar lijken en verliest zijn urgentie.

Daarom was ik oprecht blij dat de Spelen in Parijs pas ná onze vakantie begonnen, en ook dat ze nu eens gehouden werden in een nabije stad die ik goed ken en die sowieso een van de mooiste ter wereld is. Ik heb me volgezogen, voor het scherm. Niet alleen de sporten vond ik geweldig, maar ook de manier waarop ze de sport naar de stad en de straat gebracht hadden. De fietsers die zich door de smalle straatjes van Montmartre omhoog werkten naar de SacréCoeur, het beachvolleybal bij de Eiffeltoren, de skateboarders met uitzicht op de obelisk, het paarden springconcours in de tuinen van Versailles. (Van het huppelen van paarden op muziek moet ik overigens niks hebben.) We gaan Parijs eens goed verkopen, moeten ze gedacht hebben, en dat is compleet gelukt. Alleen over het zwemmen in de Seine kon ik niet echt enthousiast worden, want dat blijft toch een behoorlijk vieze stadsrivier. De satirische thriller Sous la Seine, waarin een monsterhaai en haar nageslacht gruwelijk huishouden onder zwemmers en autoriteiten was eigenlijk het beste commentaar op dit uit de hand gelopen prestigeproject. Maar verder: wat een prachtige sfeer daar in de Ville Lumière, wat een enthousiasme bij al dat publiek, een mooiere arena kan je voor sport nauwelijks denken. Een heel stadion dat ademloos toekijkt hoe een kleine man het wereldrecord polsstokhoogspringen met één centimeter verbetert. (Duplantis; voor polsstokspringen kan je me wakker maken). Een uitverkochte zwemhal die de nationale held Leon Marchand op de schoolslag gaat aanmoedigen met één korte, massale kreet, elke keer als hij boven water komt om te ademen. Prachtig om te zien, spannend en soms ook ontroerend.

Een van de mooiste dingen die ik gezien heb kwam trouwens niet uit Frankrijk zelf, maar uit Tahiti: wedstrijdsurfen op de golven van de oceaan. Dat blijkt een kwestie van twee surfers die naast elkaar zittend op hun boards heel lang wachten en telkens moeten inschatten of die aankomende rimpeling zal uitgroeien tot een prachtgolf, compleet met ‘barrel’, zo’n tunnel waar ze dan doorheen kunnen sjeezen om er triomfantelijk weer uit tevoorschijn te glijden omgeven door kransen van schuim en hun tocht af te maken met een paar snelle wendingen op de top van de golf. Een soort torero’s zijn het, maar dan dier- en natuurvriendelijk, bedwingers van de zee. Het enige dat er nog aan die beelden ontbreekt is goed live-geluid. Een Californische surffanaat vertelde mij ooit dat al dat omslaande water vaak oorverdovend luid is.

Zeker speelde in mijn enthousiasme mee dat Nederland op deze Spelen onwaarschijnlijk goed was en voor zo’n betrekkelijk klein land belachelijk veel goud won. Het begon langzaam – ‘huhu, nog steeds geen medaille’ – maar daarna was het niet meer te houden. We vestigden ons daarmee brutaalweg midden in de TopTien, tussen grote sportlanden als Frankrijk, Engeland en Italië. Maar in mijn huis speelt evengoed mee dat Duitsland het veel minder goed deed. Dat enorme land hoort traditioneel bij de grote sportlanden te staan, op plaats vijf of zo. Dit keer was de oogst erg matig en prompt verschenen overal bezorgde commentaren: het komt omdat de sport verwaarloosd is en op school niet meer genoeg aandacht krijgt. Iets wat mijn zoon volop kan bevestigen. Met jaloezie kijkt Duitsland dezer dagen naar hun succesvolle oude opponent Frankrijk. Vandaar ook dat het land een serieuze poging gaat doen om de Spelen naar Berlijn of Leipzig te halen. Ze willen naar Frans voorbeeld het monsterevenement aangrijpen om een nieuwe jonge generatie sporters op te leiden.

Is dit allemaal niet vreselijk nationalistisch, en dat wilden we toch allang niet meer? Ja dat is het. Ik ken geen van die sporters, ben er op geen enkele manier zelf actief bij betrokken, en toch leef ik van harte mee met de roeiers, hardlopers of zwemmers die weten te winnen. Een beetje nationalisme hebben we nodig, geloof ik. Om trots te kunnen zijn: ’dat is het land waar ik vandaan kom’. Zoals mijn zoon trots is om Duitser te zijn (naast ook Nederlander) en daar trots op wil kunnen zijn – en gelijk heeft hij. In dit, zijn, land hebben naoorlogse generaties vooral geleerd om zich schuldig te voelen, overigens met goede redenen. Het is goed en terecht als ze ook weer gewoon trots op hun land kunnen zijn, net als andere Europeanen.

Maar het werkelijk mooie van Olympia stijgt uit boven nationaliteiten en gouden plak-nationalisme. Het is de pure verwondering over en bewondering voor datgene waartoe mensen in staat zijn. Uit welk land dan ook, en of het nu bij atletiek is, ritmische gymnastiek of bmx-racen. We zien de mens op een top van zijn/haar kunnen. Als een voorbeeld, om in te geloven, ons over te verheugen of onszelf aan op te trekken. Dat kunnen ‘we’ dus, dat vermogen sluimert in ons, dat ligt binnen onze mogelijkheden. De mensheid toont zich van zijn mooie, sterke en bewonderenswaardige kant. Zulke beelden hebben we hard nodig.

P.S.: Mijn bewondering geldt de sport zelf en niet de afsluitende ceremonie, die ik slechts bekeek in de hoop op net zoiets moois en origineels als de opening. Maar te lang, te langzaam, te ernstig en te weinig verrassend. En dwarsgezeten door die steevast opduikende wens om wat voor aller ogen al heeft plaatsgevonden ook nog eens, en volledig, in woorden te gaan vatten. Sport, dat is de mens die woordloos schittert. Alles wat daarna nog aan redevoeringen komt is oneindig veel saaier en minder zeggend. Mijn advies voor de volgende afsluiting luidt dan ook: de atleten gezamenlijk en dwars door elkaar heen binnen laten hollen (zoals ooit in Tokyo), sportbeelden op grote schermen, de atleten eren, live theater kort houden, geen toespraken, geen popconcerten, anderhalf uur moet genoeg zijn. Voor een dj-feestje hoef je niet in een stadion te zijn, voor ademloos toekijken wel.

Sous la Seine / Under Paris  r: Xavier Gens (2024) Netflix

3 reacties

  1. Bernd Wouthuysen

    Dat is weer een fijn stuk Jurriën.
    Trots kunnen zijn op je land, trots willen zijn op je land, lichtjes nationalistisch, en daarbovenop trots zijn op wat wij, mensen, kunnen. Precies die schoonheid en eenheid zag ik ook.
    Want wat kunnen we veel kapotmaken….
    Benieuwd naar je nieuwe boek.
    Groeten uit Friesland waar we op vakantie zijn.
    Bernd

  2. Jan Vorstenbosch

    Mooie beschouwing weer, Jurriën. Ik kan me er volledig in vinden.

    Ik miste alleen jouw commentaar, in het kader van je opmerkingen over het ‘nationalisme’, een fijnzinnige reflectie op de prestatie van Sifan Hassan, niet alleen politiek een interessante casus, maar ook omdat het een mooie studie zou zijn rond de vraag of het scheppen van mogelijkheidsvoorwaarden door een natie-staat voor zo’n atlete, ook een zekere/onzekere rechtvaardiging is voor ‘onze nationale trots’, die wat mij betreft wat ambivalent werd door de vraag of die drie andere atletes met wie ze streed, ook een dergelijke steun hadden of het met minder moesten doen (wat misschien net het verschil maakte).

    • Jurriën Rood

      Hi Jan, bedankt voor je reactie en aanvulling. Ik had geen behoefte om Sifan Hassan (waarom noemt iedereen haar als vanzelf bij de voornaam?) er uit te lichten, evenmin als de andere Nederlandse atleten. Dat gebeurt al zo veel. Bij haar wordt er dan meteen een politiek verhaal aan vastgeknoopt, waardoor ze eigenlijk gebruikt wordt voor een eigen stokpaardje. Voor mij was ze gewoon een (fantastische) Nederlandse atlete, naast vele anderen. Erg zinnig wat je zegt over een toegevoegde vorm van trots, dat jouw land voor haar de mogelijkheidsvoorwaarden heeft geschapen. Ja, dat speelt ergens ook wel een beetje. Bij mij dan, het is lastig om hierover in algemene zin te praten. En ook waar: de atletes uit Kenia en Ethiopië moeten het vermoedelijk doen met een minder uitgekiende begeleiding en lager budget. Tja. Ik zat daar niet echt mee, in al m’n nationale trots. Een sportwedstrijd schept gelijke omstandigheden, maar de deelnemers zijn niet gelijk. Die andere vrouwen hebben ook vaak gewonnen, trouwens.