(13 sept. 2016)
Een boek vol veelzeggende observaties over hoe een politiek idee kan botsen met de werkelijkheid: In search of Soviet gold. Een Amerikaanse goudmijnspecialist wordt eind jaren twintig van de vorige eeuw door de Russen te hulp geroepen om hun ingeslapen goudmijnen nieuw leven in te blazen. Het communistische regime is dan nog niet verwikkeld in de koude oorlog met het kapitalistische westen die dit soort samenwerkingen onmogelijk maakt. John Littlepage werkt en woont zo’n tien jaar in de Sovjet-Unie, met zijn vrouw aan zijn zijde, (zijn dochters laat hij thuis, uit wantrouwen over het Sovjet systeem). Hij kijkt er zijn ogen uit en noteert nuchter de vele praktijkvoorbeelden van het falen van het communisme. Vaak komen ze neer op het veel te ver doorvoeren van een idee, namelijk van gelijkheid, in een praktijk die zich daar op alle manieren tegen verzet.
Het probleem is dat de Russische goudmijnen veel te weinig opleveren. In 1928 produceert een mijnwerker in Alaska tien keer zoveel als zijn Russische collega. Het Sovjet systeem gaat er namelijk van uit dat de arbeiders geen prikkels mogen krijgen om harder te werken, bijvoorbeeld door extra beloning. De betaling moet voor allen gelijk zijn. Ook het appelleren aan de begeerte van het individu is verboden, want antisocialistisch. Zodra op advies van Littlepage een systeem van stukwerk wordt ingevoerd (dus een vorm van loon naar werken) schiet de productiviteit omhoog. Alleen bijt dit wel met de leer. Aanvankelijk worden de chefs ook niet beter betaald dan arbeiders, al hebben ze wel privileges. Als dit vanaf 1930 verandert in een systeem van ongelijke betaling, stijgt de productie navenant. Het principe moet wel eerst overboord gezet.
Gelijkheid geldt ook in de onderlinge relaties tussen chefs en arbeiders. De laatsten worden aangemoedigd om vrijuit te spreken tegenover de ingenieurs en chefs, bijvoorbeeld via muurkranten. Het resultaat is dat er vanaf de vloer makkelijk een bezwaar of zelfs beschuldiging ‘omhoog’ gemaakt kan worden. Terwijl de chefs zoiets nauwelijks in omgekeerde richting kunnen doen. De werkvloer wordt beschermd en maakt daarvan gebruik. Sommige mensen zijn dus gelijker dan andere. Het leidt bij de leiding tot grote voorzichtigheid en terughoudendheid, met slechte gevolgen voor de productie.
De gelijkheid is ook van toepassing bij de categorie van uitvinders. Maar daar zitten er nogal wat bij die met nutteloze vernieuwingen komen. Ze kunnen echter niet zomaar afgewimpeld worden, want dan klagen ze bij de Communistische leiders. Om ze toch te ontmoedigen wordt zo’n uitvinding niet meteen afgekeurd, maar doorverwezen naar een commissie (!). Littlepage leest het rapport van de commissie over zo’n nutteloos idee, in zeer bedekte termen gesteld en zonder duidelijk oordeel. Hij stelt voor om deze uitvinding daadwerkelijk in productie te nemen, maar met de bepaling dat als ze leidt tot verliezen die mede betaald moeten worden door de commissie die ertoe geadviseerd heeft. Binnen een kwartier staat de commissie bij hem op de stoep om het rapport ingrijpend te wijzigen.
En dan is er het Stakhanow systeem, dat midden jaren dertig landelijk wordt ingevoerd. De arbeider Stakhanov werkte in een kolenmijn en vond er een ‘nieuwe’ methode uit om meer te produceren. Hij wordt tot modelarbeider, een voorbeeld voor allen, er wordt een complete beweging naar hem genoemd. Maar feitelijk betekent het de invoering van methoden die in de USA allang bekend waren: specialisering van arbeiders, meer gereedschap, (was er te weinig en werd meteen gestolen), stukwerk, contractwerk en een soort premiestelsel voor prestatie. Een systeem van geregelde ongelijkheid dus. Het wordt niet alleen toegelaten maar gestimuleerd en verplicht gesteld, terwijl de inhoudelijke tegenstrijdigheid wordt toegedekt onder heroïsche termen en uitbundige propaganda.
En zo komen er nog veel meer paradoxen langs uit de wereld van de strikt doorgevoerde gelijkheid. Als je dit leest met een basissympathie voor het grondidee – rechtvaardiger verdeling, méér gelijkheid – kan je onmogelijk de diepe ironie ontgaan die de Russische geschiedenis hier presenteert. Het strikt doorgevoerde idee werkt niet, leidt niet tot productiviteit óf welvaart maar tot hun tegendeel en bijt zichzelf voortdurend in de staart. Het draagt weinig bij aan het levensgeluk van de betrokkenen en leidt tot allerlei onwenselijke bijverschijnselen die de stagnatie nog groter maken. En de zaak wordt pas vlot getrokken door het invoeren van methodes van de klassenvijand, die op het tegendeel, ongelijkheid en verschil, zijn gebaseerd. Hoe erg moet een idee eigenlijk botsen met de realiteit voordat de bedenkers ervan tot bezinning komen? Heel erg, zo blijkt.
Zoals bekend pasten de Sovjetbedenkers hun ideeën niet aan, maar dwongen ze de werkelijkheid zich aan te passen. De Stalinistische terreur dringt steeds duidelijker door tot de mijnindustrie en, in verdekte termen, ook tot Littlepage’s observaties. Maar opnieuw leidt het nauwelijks tot verbeteringen. Integendeel. Met het toenemen van de levensbedreiging neemt ook de weigering om nog verantwoordelijkheid te nemen toe. Niemand wil meer iets beslissen, tenzij het eerst uitvoerig van bovenaf goedgekeurd is. Er groeit een enorme bureaucratie, die vooral tot doel heeft om beslissingen te spreiden en uit te stellen. Littlepage noteert: een topmijn in Alaska heeft één chef, een bureau van vijf man, alle gegevens zijn snel beschikbaar. De Russische mijn die slechts een fractie hiervan produceert, kent een bureau van honderdvijftig mannen en vrouwen, de gegevens ervan opvragen duurt weken tot maanden.
Je kan de schrijver verwijten dat hij weinig oog heeft voor de gruwelen van de Sovjetterreur en zich vaak meer bekommert om het welzijn van de apparatuur. Toch verlaat ook hij eind jaren dertig een land dat steeds verder op slot gaat. En heeft dan met nuchtere ingenieursblik duidelijk gemaakt dat dit land onder dit systeem gedoemd is (industrieel) te mislukken. Intussen dringt zich de filosofische vraag op hoe het toch kan dat een idee, een concept, mensen zo kan betoveren dat ze er alles voor kapotmaken. Dat moet deels liggen aan de pure schoonheid van het theoretische idee, dat, eenmaal scherp geslepen, alleen nog maar hoeft te worden ingevoerd. De menselijke praktijk zal toch zeker meegaan met zo’n fraai idee? Niet dus. Maar de echte onderliggende reden is het geweld en de dreiging daarmee. Dan buigt de praktijk, met enorme tegenzin. Zonder geweldsdreiging wordt de wereld niet zo absurd.