Onze post-autoritaire democratie (Wereld in brand – slot)

(19 dec. 25)  De democratische rechtsstaat mag dan bedreigd worden, ze is echt niet machteloos. Ze kan haar eigen grondslagen actief promoten, bijvoorbeeld via onderwijs, informatie en burgerschapsvorming. En dat moet ze ook vooral doen. De vrije en gelijke democratie hoort haar eigen grondslagen algemeen bekend te maken, ze in hun volle waarde te tonen en er trots op te zijn. Dan pas kan het tot fundament worden van de gedeelde grondovertuiging die we zo hard nodig hebben, als verbindend ethos, of seculier ‘geloof’. Maar hier schort het nogal aan.

Niet alleen het promoten zelf is in dit land sterk verwaarloosd, ook het idee dat dit eigenlijk hard nodig is leeft nauwelijks. Evenmin als het idee dat er van het resultaat veel afhangt. Dat komt omdat er in Nederland iets helemaal scheefgegroeid is in de verhouding tussen de overheid, ofwel de ‘autoriteiten’, en de bevolking. En dat is niet zoals vaak geroepen wordt dat die autoriteit niet luistert en niet doet wat de bevolking wil (en dat het dus tijd is voor een flinke, ouderwetse antiautoritaire opstand), integendeel. Het probleem ligt aan de andere kant, bij de bevolking, die zich heeft aangeleerd om niet naar de autoriteit i.c. de overheid te luisteren, behalve als het toevallig goed uitkomt. Er bestaat inderdaad een soort kloof tussen beide partijen, maar dat ligt (ditmaal) niet zozeer aan de autoriteit als wel aan de onwilligheid en onbereikbaarheid van de andere partij. Aan deze kant van de zaak wordt mijns inziens veel te weinig aandacht besteed.

Gezag, zo wist socioloog en ontwerper van het autoriteitsbegrip Max Weber, is toegekende macht. Het gezag kent dus altijd twee kanten en twee betrokken partijen: de gezagsuitoefenaars en de gezagstoekenners. In eigentijdse discussies over de gebreken van het gezag gaat het echter steevast over de gezagsdragers en al hun fouten, en nauwelijks over de andere partij in deze relatie: de -toekenners. Meestal is dat de bevolking, wij allemaal dus. Die partij toespreken of zelfs proberen te veranderen, dat wordt veel te lastig gevonden; het is onbegonnen werk en leidt tegenwoordig alleen maar tot bedreigingen, en daarom begint men er liever niet aan. Met als gevolg dat de gezagstoekenners decennialang, eigenlijk al sinds de antiautoritaire revolte van ruim vijftig jaar terug, in steeds grotere vrijheid hun gang hebben kunnen gaan, daar inmiddels aan gewend zijn geraakt en hun vrijwel onbeperkte vrijheid als een recht zijn gaan zien. (Meer over deze geschiedenis staat in mijn boek Wat is er mis met gezag?, een studie over politiestraatgezag afgezet tegen de recente geschiedenis van autoriteit in Nederland, uit 2013)

De post-autoritaire, vergaand vrije maatschappij zoals Nederland die de afgelopen decennia kende, heeft een uitholling van de (vrije, gelijke én geweldloze) democratie van binnenuit mogelijk gemaakt. Dat is eigenlijk niet de schuld van de onttroonde autoriteiten die er vaak nog het beste van proberen te maken, maar van ons, de post-autoritaire bevolking die heeft nagelaten zichzelf een gedeelde norm op te leggen. Je kan het ook anders zeggen: de traditionele beheersing van bovenaf, uit het autoritaire tijdperk, is niet voldoende vervangen door zelfbeheersing. Er is überhaupt geen vervanging gekomen, want alle beheersing werd gezien als het logische tegendeel van vrijheid. En vrijheid daar ging het allemaal om. Individuele vrijheid leek genoeg, als die bereikt was zou alles vanzelf goed komen. Maar vrijheid is een middelpuntvliedende kracht en bij het ontbreken van het tegenwicht van collectieve waarden vliegt zij alle kanten op, met een baaierd aan horizontale conflicten als onvermijdelijk gevolg. We plukken de vruchten van een halve eeuw nauwelijks geremd non-autoritarisme: overmatige individuele vrijheid, ongeremd najagen van eigenbelang, weinig oog voor het geheel. In die omstandigheden begint gelijkheid te wankelen, solidariteit verdwijnt.

En het wrange is dat de autoriteiten (of wat daar van over is) hier de schuld van krijgen: de burgers zijn voortdurend ontevreden, ze voelen zich ‘niet gehoord’ en worden tot politiek-weigeraars. En dit gebeurt allemaal in een land dat inmiddels nummer twee staat in de tweejaarlijkse index van ervaren geluk per land. Nummer twee! Ook qua welvaart staat Nederland nog steeds aan de bovenkant van alle mondiale lijstjes. Maar in plaats van gezamenlijk de wave in te zetten, zoals premier Kok in de jaren negentig nog kon voorstellen, wordt er zonder ophouden geklaagd en gefoeterd, luid geprotesteerd tegen de komst van buitenstaanders en gepleit voor het sluiten van grenzen. Zo gelukkig (op individueel niveau) en toch zo ontevreden; ik krijg het echt niet aan elkaar geknoopt. Gelukkig zijn wil in dit land kennelijk vooral zeggen: doodsbang zijn voor de verstoring van dat geluk. Een paradox die zo aan de verzameling van Zeno kan worden toegevoegd.

In deze omgeving wordt het inhoudelijk toespreken van de bevolking gezien als spitsroeden lopen: want elke maatregel die ingrijpt stuit op verzet, vaak gevolgd door bedreiging en soms zelfs door geweld. De vrije en gelijke democratie promoten? – ze kijken wel uit. De burgers wijzen op hun verplichtingen in zo’n democratie? – alleen wie  levensmoe is wil zoiets dwaas nog op zich nemen. De burgerij heeft de trekken gekregen van een valse leeuw die nu gepamperd moet worden in de hoop dat hij zich koest zal houden, en zeker niet tegen de haren in gestreken. Wie wil onder zulke omstandigheden eigenlijk nog de functie van autoriteit op zich nemen? Ja, opportunisten en minkukels, zoals in de huidige regering – maar daarmee schiet niemand iets op en verergeren de problemen alleen maar.

Is hier überhaupt nog iets aan te doen? In het genoemde boek beschreef ik de optie van vrijwillig aanvaard (en gecontroleerd, aan regels gebonden) gezag: V-gezag. We vergeten telkens dat het ook in grote vrijheid mogelijk is om bepaalde regels te aanvaarden en zelfs toe te juichen, uit vrije wil, als geheel autonome beslissing. Uit zo’n basis van minimumregels ontstaat vervolgens een nieuwe vrijheid, die collectief is en voor iedereen geldt. (Een nadere uitwerking van dit idee staat in mijn boek Filosofie van de jamsessie; de muzikale jamsessie dient er als metafoor voor het samenleven in een vrije, pluralistische maatschappij.) Wat ons dwarszit is een beeld in ons hoofd, een denkbeeld, of om de modieuze term te gebruiken, een staaltje van framing. Het frame hier is de absolute tegenstelling van vrijheid en regels: ‘elke regel is een inperking van mijn heilige vrijheid’. Dat beeld is niet alleen erg benauwd, het is ook onjuist: regels kunnen in vrijheid aanvaard worden, gewaardeerd en zelfs genoten, en ze blijken wonderlijk genoeg op een hoger, algemener niveau een nieuwe vrijheid op te leveren, waar iedereen van profiteert.

Waar dit niet bedacht wordt – dus bijna overal – dreigt levensgroot het gevaar om bij onrust en problemen dan maar terug te verlangen naar ‘hoe het vroeger was’, naar ouderwets strenge regels en dito leiders, die vooral de vrijheid van anderen aan banden zullen leggen. Tenminste dat zeggen ze, als het politici zijn. In de praktijk zorgen ze vervolgens vooral voor zichzelf en voor hun eigen vrijheid. Als het grote industriëlen zijn beloven ze helemaal niets en profiteren in stilte van de enorme voordelen die het huidige ongelijkheidssysteem juist hen biedt. Het is ongelooflijk dat er steeds weer massa’s gewone mensen enthousiast gemaakt kunnen worden voor leiders en partijen die in de praktijk niets voor hen zullen doen.

De vrije en gelijke democratie is als een kaartenhuis dat met veel moeite overeind gezet is, maar alleen overeind blijft staan zolang de deelnemers in de uitgangspunten willen geloven. Bijvoorbeeld dat je elkaar niet bedreigt, dat je daadwerkelijk stopt voor een rood stoplicht of dat je in het theater de voorstelling niet verstoort door erdoorheen te roepen en spullen naar het podium te gooien. Dit alles zijn slechts afspraken, deels ongeschreven, deels vastgelegd in wetten – maar ze kunnen ook steeds terzijde geschoven worden en met voeten getreden door figuren die zich er eenvoudig niet meer aan wensen te houden. In een open democratie bestaat altijd de mogelijkheid voor een minieme minderheid om harmonie te doorbreken, zaken naar zich toe te trekken en in het eigen voordeel te beslissen – en daarmee de grote meerderheid die zich wel aan de ongeschreven afspraak houdt onzeker te maken. Als dat te vaak gebeurt verliest die meerderheid het vertrouwen en eist drastische tegenmaatregelen. Of ze sluit zich bij de verstoorders aan. Dan zijn de rapen echt gaar.

De waardevolle Nederlandse democratie kan gered worden als genoeg mensen in de bevolking zich realiseren dat vrijheid steeds in balans gehouden moet worden door gelijkheid, en ondersteund door tolerantie en geweldloosheid. Kortom dat we vrijwillig onze eigen vrijheid moeten beheersen met behulp van die andere waarden. Ik ben niet erg optimistisch erover dat dit ook zal gebeuren. Maar op de weg die wij nu bewandelen wordt onze waardevolle democratie niet alleen van buitenaf bedreigd, maar minstens evenzeer van binnenuit.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *