De anti-sociale media (Wereld in brand – 3)

Eigenlijk zegt het genoeg, dat einde van de Netflixdocu The Social Dilemma: daar beantwoordt een gezelschap van ex-topprogrammeurs, uitvinders en hoge afdelingschefs van grote digitale mediabedrijven uit Silicon Valley, verantwoordelijk voor geboorte en ontwikkeling van de zogenaamde sociale media, tijdens de aftiteling nog even de vraag of hun eigen kinderen ook van die media gebruik maken, en hoeveel schermtijd zij kunnen benutten. ‘Nooit’ zeggen ze in koor, ‘natuurlijk niet’. Hun eigen kinderen houden ze angstvallig weg bij de socials die ze zelf ontwikkeld en groot gemaakt hebben: Facebook, Instagram, Google, Twitter, Gmail etcetera. Omdat die, zo toont deze docu aan via hun eigen getuigenissen, opzettelijk zo gemaakt zijn dat ze verslavend werken, steeds meer tijd van de gebruiker innemen, barsten van het nepnieuws en uiteindelijk – natuurlijk – via datamining en doorverkoop van data vooral geld opleveren voor allerlei onzichtbare partijen. Het zijn verkapte geld- en verslavingsmachines, die de wereld niet beter maar slechter maken. Natuurlijk laten deze insiders niet toe dat hun eigen bloedjes van kinderen tot heimelijk uitgebuite schermslachtoffers worden.

Maar andere kinderen wel. Of volwassenen. In elk geval in het verleden, toen ze nog bij die bedrijven werkten. Dat was kennelijk even natuurlijk.

Het is alsof je thuiskomt bij de fabrikant van hagelslag en nergens, ook niet in de keukenkastjes een pakje kunt vinden. Is de voorraad op soms? Nee, dat spul komt het huis niet in, ‘daar laat ik m’n kinderen toch niet van eten, geen denken aan.’ In dat geval zou de bezoekende journalist onmiddellijk alarm slaan, en kort erna duikt een consumentenbond op de zaak van de ongezonde hagelslag. Maar bij een niet zo materieel product als een digitaal programma gebeurt dat veel minder – het is toch erg handig en bovendien gratis, wat kan het dan voor kwaad? – zelfs niet als er een alarmerende docu beschikbaar is.

Dat einde alleen zegt in een notendop eigenlijk veel over de tijd waarin wij leven. Anderen zijn er om geld aan te verdienen en als je ze daarvoor moet bedonderen, so be it. Het idee dat je iets – een programma, een app, een apparaat, een idee – kan uitvinden om anderen vooruit te helpen, of de wereld zelf een stapje te verbeteren, verdwijnt voor je ogen achter de horizon. Nu zijn de hier geïnterviewden degenen die er zelf uitgestapt zijn omdat ze hun werk niet meer met hun geweten in overeenstemming konden brengen. Ze vertellen er juist over om voor de gevolgen te waarschuwen. Ooit waren de sociale effecten positief, tot ze negatief werden. Het blijkt een sluipend proces geweest, zonder één bad guy, de machine is uit de hand gelopen. Zeggen zij, maar intussen hebben duizenden anderen in Silicon Valley hun plaats en functie al lang overgenomen en de socials-technologie alleen nog maar versterkt, zonder enige bijgedachten. En we hebben het dan niet over kleinigheden: geschat wordt dat ruim 5 miljard mensen gebruik maken van deze sociale media, die we dus eigenlijk beter de anti-sociale, de uitbuiter- of desinformatie-media zouden kunnen noemen.

Eind achttiende eeuw formuleerde filosoof Kant zijn categorische imperatief, de leidende regel voor de menselijke omgang. In wat ingewikkelde termen spreekt die uit dat je je bij het plegen van een handeling steeds hoort af te vragen of je die wel tot algemene wet zou kunnen maken. Dus: liegen? Nee, want als iedereen de hele tijd zou liegen wordt het samenleven onmogelijk. Stelen, moorden – idem dito. De regel wordt vaak verbasterd tot ‘wat gij niet wil dat u geschiedt doe dat ook een ander niet’, wat niet precies hetzelfde is maar wel de lading dekt. Het is overigens niet Kant die hier een morele regel stelt, hij onthult deze regel als de ingebakken, meest algemeen geldige regel van onze ‘praktische rede’, van ons denken eigenlijk.

Maar Kants CI, zoals hij wel wordt afgekort, bevat nog een tweede deel, dat vaak vergeten wordt en minstens even belangrijk is, de praktische imperatief (PI): behandel de mensheid en de medemens nooit uitsluitend als middel, maar altijd ook als doel op zichzelf. Waarmee concreet bedoeld wordt dat de waarde en waardigheid van de mens, van elk individu, altijd vol in beeld moet blijven. De levende mens heeft namelijk absolute waarde, terwijl al het andere, alle subjectieve voorwerpen en neigingen, slechts beperkte waarde hebben. Dit idee en deze formulering van Kant liggen ten grondslag aan de naoorlogse Duitse grondwet, die in haar eerste artikel stelt: ‘de waardigheid van de mens is onaantastbaar’.

Kant wist wel dat de CI alleen niet genoeg was. Binnen de opzet van de Imperatief kan je bijvoorbeeld het streven naar rijkdom voor jezelf prima omhelzen, want dat zou iedereen als wet kunnen nemen. En zo zijn er nog wel meer tegenvoorbeelden te bedenken. Er is daarnaast nog een absolute maatstaf nodig, om tegen de CI aan te zetten en die aan te toetsen. Dat werd de waarde van de mens, individueel en als mensheid. Maar Kant was ook niet gek. Hij wist best dat we elkaar regelmatig als middel zien, behandelen en gebruiken. Bijvoorbeeld als klant of consument die bij ons iets koopt, en zo geld in het laatje brengt. Of als kruiwagen die als opstap kan dienen naar een betere positie. Als geldschieter, sugar daddy (zo heette het destijds nog niet), ondersteuner, etcetera – heel vaak komt op de achtergrond bij het sociale contact geld als het ware motief naar voren, en daarachter: eigenbelang. Dat was in Kants tijd niet anders. Eigenlijk alleen bij familieleden én bij vriendschap lijkt er sprake van een wezenlijk ander contactmotief, namelijk belangeloosheid of liefde. Hij schrijft dan ook niet dat we elkaar nooit als middel mogen zien en behandelen, dat zou een al te naïef hippieachtige love and peace richtlijn opleveren. Kant herinnert ons eraan dat we ook bij het gebruik van anderen als middel tot een doel, nooit dat mens, die mensen, zelf uit het oog mogen verliezen en dat we hun eigen waarde steeds in het oog moeten houden.

Als je dit afzet tegen de eigentijdse praktijk van de sociale media-ontwikkelaars kan je constateren dat er aan de top van de digitale industrie weinig over is van de categorische imperatief. Sterker nog: die oude richtlijn is in zijn eigen tegendeel veranderd. Ik stel dan ook voor om een nieuwe, aangepaste Imperatief in te voeren, die van het digitale kapitalisme, afgekort DKI: deel een daarvan (de categorische, ofwel CDKI) luidt ‘wat gij niet wil dat u geschiedt kunt u best bij anderen doen – als het maar flink wat oplevert’. En deel twee (de praktische, of PDKI) is nog eenvoudiger: ‘behandel de medemens uitsluitend als middel – namelijk om geld aan te verdienen’. Er moet dan eigenlijk nog een deel drie aan toegevoegd (de toegevoegde, TDKI): ‘verberg uw motieven, en schaam u nergens voor’.

Zo gezien is het eigenlijk een wonder dat er nog steeds grote aantallen mensen zijn die, in hun werk of via andere initiatieven, gewoon iets goeds proberen te doen voor de wereld, voor de medemens, en andere levende wezens. Ik denk bijvoorbeeld aan leraren, zorgmedewerkers, politieagenten, of aan het prachtige project the Ocean Clean-Up van de Nederlander Bojan Slat die de Herculestaak op zich genomen heeft om de oceanen van zwerfplastic te ontdoen. Of zelfs aan de hier geïnterviewde drop outs uit het hoge hightech-echelon. Zonder het te weten werken zij in de geest van Kants imperatief, terwijl een groot deel van de wereldbevolking zijn uiterste best doet om de nieuwe imperatief DKI in de praktijk te brengen.

Dit is filosofisch gezien de eigenlijke oorlog achter alle andere in onze wereld: CI tegen DKI, rekenen mèt anderen tegenover ‘ikke ikke ikke en de rest kan stikken’. Wat we nu beleven en wat fascisme genoemd wordt, is de zoveelste aflevering van deze voortgaande imperatiefoorlog.

The Social Dilemma (2020) Netflix documentaire r: Jeff Orlovski
Kants categorische imperatief in Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785) tweede deel

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *