(17 okt 2025) Berlijn is een andere stad, vanavond. Duizenden mensen zijn op de been om het te zien en mee te beleven. Ze staan in groepen bij elkaar op de straathoeken van het Potsdamer Platz en kijken naar de gevels van de torenflats aan de overkant. Die zijn niet grauw en donker, zoals gewoonlijk op dit uur, maar worden verlicht met veelkleurige plaatjes, vol van bloemen, vlinders en fantasievormen. Sommige zijn statisch, andere vol bewegende animaties. ‘Let’s shine together’ staat verticaal geschreven op de smalle zijkant van de Kollhoff toren die als een dunne naald de lucht in steekt. De facades van de moderne wolkenkrabbers blijken uitstekend geschikt als projectievlakken voor de visuele bedenksels van het Festival of Lights, dat hier jaarlijks plaatsvindt.
Het gebeurt al sinds twintig jaar, maar ik ben er voor het eerst en kijk met open mond hoe het centrum van de wereldstad een vrolijke metamorfose ondergaat, die van de gebouwen overslaat op de mensen. Met de massa mee maak ik de wandeling langs de centrale plekken waar het festival zijn toverlantaarns heeft neergezet. De Brandenburger Tor vertoont een permanente show van korte animatie’films’, precies op maat gemaakt voor de lastige vorm van deze poort met zijn zuilen en zijn fries: of het nu gaat om een sportfantasie, iets met abstracte ringen in zwart-wit of kleurig buitelende dieren, het kan bijna niet minder aansluiten bij de keizerlijk-militaristische vorm van deze negentiende eeuwse triomfpoort, die bekroond wordt door een sculptuur van een door paarden getrokken zegekar. Precies dat is leuk en prachtig van deze manifestatie: het gebouw krijgt een compleet nieuwe jas, alsof het wordt schoongemaakt en het verleden er vanaf gespoeld. Zo kan het er ook uitzien, of zo, elke paar minuten nieuw.
Het doet me denken aan een zomeravond dertig jaar geleden, toen ik hier was om Christo’s zilverwit verpakte Reichstaggebouw te zien. Half Berlijn was uitgelopen en zat op het grote grasveld ervoor in groepjes op kleedjes te picknicken en sekt te drinken. Het monsterlijke, grijze gebouw, symbool van een zwaar beladen verleden, was veranderd in een merkwaardig en prachtig ruimteschip, een zilveren UFO die in het centrum van het herenigde Berlijn geland was om de bevolking een hart onder de riem te steken. Dat is lang geleden en intussen is de analoge nieuwe jas zoals Christo hem toepaste, ingehaald door een digitale variant die nog veel meer mogelijk maakt. (Wat zou Christo doen met de optie van projectie? Of zou hij er zijn neus voor ophalen?) Maar het effect blijft toch hetzelfde: de gebouwen van de stad worden de dragers van een compleet andere wereld, die nog het meest doet denken aan een sprookjesplatenboek.
De wandeling door stadsdeel Mitte, vroeger in z’n geheel in Oost-Berlijn gelegen, voert van de ene verrassing naar de volgende. Hier doen vooral oude, met geschiedenis beladen gebouwen dienst als projectiescherm, zoals de Humboldt Universiteit of de eerbiedwaardige Berliner Dom. Rondom een groot plein vormen de Opera, een kathedraal, het Hotel de Rome en een faculteitsgebouw een veelkleurige, levende sprookjeswand en de op deze herfstavond toegestroomde massa lijkt zich er kiplekker bij te voelen. Er is glühwein, er zijn hapjes, een veelvoud aan verkopers, straatmuzikanten en -acrobaten vraagt om aandacht, veel scholieren in groepjes zijn druk bezig met selfies en in een hoekje houden oudere hippies hun eigen manifestatie voor de wereldvrede. Ik kom regelmatig in Berlijn, moderne wereldstad vol herinneringen aan een zwaar verleden – maar zo vol en zo opgewekt heb ik het hier nog niet gezien.
Mijn hoogtepunt komt op Alexanderplatz, bij de televisietoren, de Fernsehturm. Er worden animatiefilmpjes op geprojecteerd, exact toegesneden op het onmogelijke langwerpige formaat van de toren. En ik word sentimenteel, want denk terug aan een ontmoeting hier van lang geleden.

Flashback, 1980. Bij mijn eerste bezoek aan Berlijn was de stad gedeeld. Dat was het normaal waarin ik opgroeide: door Berlijn liep een muur die West van Oost scheidde, de westerse democratie van het communisme. Dat was gewoon de stand der dingen en dat het eigenlijk idioot was, een muur dwars door een stad, tja. Ik was in West-Berlijn vanwege de Berlinale, het jaarlijkse filmfestival, als filmcriticus voor het filmtijdschrift Skoop. In anderhalve week zag ik een enorme hoop films, bezocht persconferenties en maakte ijverig interviews met regisseurs, ik was aan het werk en had nauwelijks tijd voor toerisme. Maar naar de muur was ik natuurlijk wel gaan kijken; in het laatste stuk aan de Westkant waren allerlei schimmige winkeltjes waar je goedkope spullen uit Oost kon kopen, bijvoorbeeld goede Praktica fotocamera’s. Wat ik me nooit zo gerealiseerd had, was dat hier niet het beruchte Oost-Berlijn de uitzondering was, maar West. Eigenlijk een eilandje, geheel omringd door de geduchte DDR met grote broer Sovjet-Unie op de achtergrond. De koude oorlog was nog volop bezig, hoezeer juist het filmfestival zijn best deed om een brug te slaan tussen de wereldmachten. Ik was wel degelijk nieuwsgierig en tegen het eind van het festival maakte ik tijd voor een uitstap naar Oost-Berlijn.
De grensovergang (Bahnhof Friedrichstrasse?) had al iets van het binnengaan in een gevangenis. Trapjes af, ondergronds door een smalle gang, je paspoort afgeven, weer een gang met het vermoeden dat je steeds bekeken werd, alles uit de tas halen, hopen dat je het paspoort terugkrijgt – dat werk. Alle documentatie van het filmfestival moest ik afgeven, maar voor het (Engelse) boekje van Doris Lessing dat ik bij me had heb ik gestreden; kom zeg, een boekje! Ook moest je verplicht een klein bedrag wisselen, ik denk omgerekend zo’n tien of vijftien euro, waarvoor je een soort muntgeld terugkreeg dat aanvoelde als kinderspeelgeld. Ik wist niets van Oost-Berlijn, had geen reisgids en het internet was er nog lang niet, maar van Fassbinders tv-serie Berlin Alexanderplatz kende ik de naam van dat plein, dus daar wilde ik heen. Het werd een gedenkwaardig bezoek. Voor de Brandenburger Tor (vlakbij de Muur) stonden gewapende VolksPolizisten die me verboden om er een foto te maken.*(zie naschrift) Het was zaterdagmiddag maar de hoofdstraat Unter den Linden lag er uitgestorven bij. Met grote moeite ontdekte ik een boekwinkel en heb er iets goed-communistisch gekocht, ik moest dat nikkelen geld toch ergens voor gebruiken. Oost-Berlijn leek wel een spookstad en op het beroemde Alexanderplein was het al nauwelijks beter. Waren er überhaupt winkels, was er hier nog iets open, op zaterdag-fucking-middag? Tenslotte vond ik een kleine, vrij lege KafeeLaden, bestelde een kopje koffie en legde Doris Lessing naast me neer, vast ervan overtuigd om in deze dorre verlatenheid een stukje te lezen.
Toen werd ik aangesproken door een jongeman, twintiger net als ik, die de boektitel had opgemerkt. Een Engels boek was iets bijzonders. Ik was dus vermoedelijk een buitenlander en hij wilde met me praten. De oudere vrouw achter de toonbank schudde veelbetekenend haar hoofd naar mij, maar dat maakte me juist extra nieuwsgierig. Was het hier soms verboden om met leeftijdsgenoten te praten? We zijn naar buiten gegaan en daar heeft hij me zijn verhaal verteld: ik weet zijn naam niet meer, en noem hem nu maar ‘Jupp’, want zoiets kan het geweest zijn. Jupp was werkloos; ’wil je dat vertellen als je teruggaat, dat hier ook mensen gewoon werkloos zijn?’ zei hij. En hij had in de bak gezeten, zes maanden. Want hij had ‘Bulle’ geroepen naar een politieagent, niet eens een echt scheldwoord, zoiets als ‘smeris’. Dat hielp natuurlijk niet mee bij het weer vinden van werk. Zo ging dat in de DDR. Ook dat moest ik vooral vertellen in het Westen. Ik vermoedde dat het hoofdschudden van de koffievrouw alles te maken had met Jupps reputatie. Tegenwoordig zou ik misschien meer op m’n hoede zijn bij zo’n verhaal, maar toen geloofde ik hem op zijn woord, het leek me eenvoudig waar, geheel passend bij deze grauwe omgeving. We liepen door de verlaten straten rond Alexanderplatz en terug in de richting van de grens. ‘Ben jij wel eens in Parijs geweest? Kan jij daar naar toe?’ vroeg hij ineens. De vraag sneed door mijn ziel. Ja, zei ik, bedrukt. Als ik wat geld had kon ik, kind van het vrije westen, natuurlijk naar Parijs en ik deed dat in die tijd ook regelmatig om er films te zien. Het zei eigenlijk alles over onze zeer verschillende levenssituaties. Dichterbij de Muur gekomen kon hij me niet verder begeleiden, het was voor hem geen goed idee om in de buurt van de grens gezien te worden. Met de Polaroidcamera die ik bij me had (niet afgegeven!) heb ik een foto van hem gemaakt en aan hem gegeven; Jupp had nog nooit een Polaroid gezien. En toen hebben we afscheid genomen. Ik denk dat ik Jupps naam en adres heb genoteerd, vaag geloof ik dat ik hem daarna eens een kaart gestuurd heb – of heb ik dat nu juist niet gedaan, om hem niet in gevaar te brengen? Ik wilde zo snel mogelijk de grens over, wat via Checkpoint Charlie zonder veel gedoe lukte, en ik weet nog hoe opgelucht ik was om terug te komen op het eiland waar de vrije wereld begon. Niet eerder had ik zo scherp ervaren wat het voor privilege is om op een bepaalde plek geboren te worden en niet zeshonderd kilometer verderop.
Terug naar de ‘Alex’ nu, zoveel decennia later. Ik kijk naar de animaties op de oude televisietoren die ook toen al boven alles uitstak, en ik hoop vooral een ding: dat Jupp nog in leven is, dat hij oud genoeg is geworden om niet alleen de val van de Muur mee te kunnen vieren, maar nu ook met volle teugen te kunnen genieten van de onbezorgde anarchistische vrolijkheid van deze filmpjes, die zo duidelijk een complete vrijheid belichamen. Daarvoor hoeft hij dan in elk geval niet meer naar Parijs, want Berlijn is vanavond even het nieuwe Parijs geworden.







