
(12 nov 2025) Gisteren was het Sint Maarten. Een mooie gelegenheid om nog eens stil te staan bij het thema van delen, dat in deze kleine serie stukken een grote rol is gaan spelen. Martin van Tours (316-397) was een soldaat van de keizerlijke garde die al op jonge leeftijd de gewoonte had om een deel van zijn bezittingen weg te geven aan de armen. Op een winterdag kwam hij een bedelaar tegen en omdat hij alles al had weggegeven sneed hij toen maar zijn mantel doormidden en gaf de helft aan de verkleumde man. Het is een bekend plaatje: de militair te paard, de arme man op de grond en de halve jas. Maarten werd er eerst om uitgelachen door zijn collega’s, maar gaandeweg werden zijn daden beroemd en hij eindigde als bisschop van Tours. Na zijn dood en heiligverklaring kwam een wereldwijde verering op gang en werd zijn sterfdag tot een feestdag die in onze landen nog steeds gevierd wordt. Maar het idee waar het eigenlijk om ging, van het delen, is daarbij op de achtergrond geraakt. Wie weet nog wat er eigenlijk herdacht wordt als de kinderen in een lampionnen-optocht door de straten lopen en om snoep vragen?
Lang vóór Martin had Aristoteles (4e eeuw voor Chr.) al uiteengezet dat een rechtvaardige maatschappij altijd voor een balans moet zorgen tussen het overschot en het tekort aan materiële goederen. Hij introduceerde het idee van de verdelende rechtvaardigheid: er moet gedeeld worden. Dat betekent bij hem niet dat iedereen precies hetzelfde moet krijgen (het al te simpele idee van het communisme), maar dat de verschillen nooit te groot mogen worden. Een verdelende rechtvaardigheid houdt rekening met eenieders verschillende behoeften en mogelijkheden. Voorop staat dat delen een deugd is, dat er in zekere mate gedeeld moet worden, en dat we dit niet kunnen overlaten aan de Martins van deze wereld. Volgens Aristoteles is het de staat die voor de realisering moet zorgen. Twee en een half millennium later kunnen we constateren dat dit in onze contreien steeds minder het geval is en dat het thema zelf een weggestopt pijnpunt is geworden. ‘Delen? – Hoezo? Waarom zouden we?’
**

In vorige afleveringen van deze serie kwam machtsdeling tevoorschijn als centraal thema. Ik schreef dat zulke deling het echte antwoord is op de huidige politieke tendens van extreem conservatisme, autocratie en de wederopstanding van het recht van de sterkste c.q. rijkste. In laatste instantie is het niet alleen ‘de democratie’ die gered moet worden, maar vooral het onderliggende idee van gelijkheid, en dus van (machts)deling. Alleen is dat veel makkelijker gezegd dan gedaan. Ideeën van machtsdeling botsen frontaal op het streven naar macht en behoud van die macht, ofwel de Wil tot Macht, die al door Nietzsche naar voren werd geschoven als het essentiële kenmerk van de mensheid. Ook in onze tijd blijkt deze Wil tot Macht onverminderd aanwezig, bij rijken zowel als bij armeren. Valt er wel te tornen aan dat alom aanwezige machtsstreven? Is het om te zetten in een wil tot machtsdeling?
Ik las het interessante boek The haves and have-yachts van de veelbekroonde journalist Evan Osnos. Tien reportages over doen en laten van de superrijke klasse in de Verenigde Staten, tien inkijkjes in de mentaliteit die heerst achter het verwerven en behouden van puissante rijkdom – van een prachtig verhaal over de race naar het grootste en duurste oceaanjacht tot aan een overzicht van trucs en technieken om geen belasting te betalen. Duidelijk wordt dat er vaak een directe verbinding bestaat tussen het streven naar geld en dat naar macht, al blijkt niet welke van de twee eerst komt: de wil tot macht of de wil tot (zee)jacht, ook wel wil-tot-Lamborghini genaamd.
Maar het boek behandelt ook het weer verliezen van zulke rijkdom, bijvoorbeeld omdat deze illegaal verkregen is en de dader gesnapt en veroordeeld wordt. Over zo’n groep daders (mannen) gaat het laatste hoofdstuk, waarin de auteur op bezoek gaat bij een soort zelfhulpgroep voor plegers van ‘witte boorden criminaliteit’. Dat betekent hier dat ze zich schuldig hebben gemaakt aan financiële malversaties zoals handel met voorkennis, fraude, het opzetten van een pyramidespel en dergelijke. De groepsoprichter, Jeffrey Grant, was zelf zo’n succesvol fraudeur tot hij door de mand viel. Zijn celstraf bracht hem op andere gedachten: hij wist uit ervaring dat de meeste witteboordencriminelen na het uitzitten van hun straf zo snel mogelijk terug willen naar het zakendoen, terwijl ze zich tegelijkertijd schamen en bang zijn om bij terugkeer door hun omgeving met de nek te worden aangekeken. Grant zag een sterke overeenkomst met een verslaving aan alcohol en drugs. Hij wilde zijn lotgenoten helpen middels een online Support Groep, met als doel een bevrijding en een ethisch reveil: de deelnemers moesten gaan inzien wat ze gedaan hadden en verantwoordelijkheid nemen voor de schade die ze hadden aangericht. Het ging hier om niets minder dan een detox: ‘het ontgiften van de verslaving aan macht en invloed’.
Dat leek mij speciaal interessant in het licht van wat hierboven staat: kan die sterke, ongenaakbare wil tot macht ook weer ontmacht worden, en hoe gaat dat dan? Wie het hoofdstuk leest met die vraag in het achterhoofd komt van een koude kermis thuis. In dit kleine gezelschap en binnen de beperkte observatietijd die Osnos krijgt komt van de beoogde ontgifting helemaal niets terecht, ze raakt zelfs compleet buiten beeld. Het beste resultaat is nog dat deelnemers aan de supportgroep niet meer spreken over ‘vergissingen’ die ze gemaakt hebben, maar over ‘slechte beslissingen’. Verder gaat het verworven inzicht niet. Grant zelf trekt een veelzeggende conclusie: ‘het grote probleem is dat mensen die vervolgd zijn voor witteboordencriminaliteit daarna zo succesvol willen worden dat ze helemaal niet meer met hun verleden worden geassocieerd’. Ze willen dus nog méér rijkdom verwerven, en meer macht, in plaats van minder of geen. Het ziet er naar uit dat dit menselijke cq. manlijke trekje zich niet eenvoudig opzij laat zetten, of zelfs helemaal niet. Geen fijn vooruitzicht. Natuurlijk mag je niet op basis van beperkte gegevens generaliseren naar de hele mensheid. Maar de verslaving aan macht, en aan méér, lijkt moeilijk te overwinnen.
**

Zo komen we als vanzelf uit bij het schimmige begrip van ‘de menselijke natuur’. Als die natuur inderdaad bestaat geeft hij ook aanleiding tot enige hoop. Experimenten van de neuropsychologie bij baby’s van ruim een jaar oud hebben laten zien dat er wel degelijk een natuurlijk altruïsme bestaat. Onderzoekers van het Max Planck Instituut in Leipzig konden bij deze voortalige ukkies het bestaan van een spontane hulpvaardigheid aantonen. Maar zodra er, bij iets oudere peuters, ook een vorm van beloning tevoorschijn kwam, veranderde het beeld radicaal: eenmaal voor hun hulpvaardigheid beloonde peuters herhaalden die hulp alleen nog als ze er weer (materieel) voor beloond werden. En ook dit gedrag lijkt natuurlijk en aangeboren. Hersenonderzoek met MRI-scanners heeft laten zien dat onze hersenen sterk reageren op elke vorm van beloning, bijvoorbeeld een aanbod van geld. En wel volgens de regel: hoe hoger het bedrag, des te sterker de reactie. In de prefrontale cortex, de zogenoemde tussenhersenen, is zelfs een specifiek gebiedje ontdekt dat hiervoor verantwoordelijk is en in directe relatie staat tot de korte termijn bevrediging van onze verlangens: de nucleus accumbens – vrij vertaald het ‘genotscentrum’, letterlijk: de ‘kern die zich erbij neerlegt’ – speelt de hoofdrol in ons verzamelings- en verslavingsgedrag. Het bijbehorende gedrag kennen we al zo lang als er mensen bestaan, namelijk als hebzucht. Zoals Karl Marx al schreef: ‘De drift tot het aanleggen van een schatverzameling is van nature mateloos’.
Van nature kennen we dus al het verlangen naar bezit en naar het uitbreiden daarvan. Een verlangen naar veel en naar meer. En dat staat natuurlijk in scherp contrast met de neiging tot delen, die weliswaar ook aanwezig is maar sneller kopje onder gaat in het geweld van andere impulsen. Geen veelbelovend perspectief.
We kunnen nu moedeloos constateren dat het vanwege die ‘natuur’ eigenlijk geen zin heeft om (machts)deling na te streven, het hoofd in de schoot werpen en ons neerleggen bij de status quo. Maar we kunnen ook tegengas geven. Aristoteles meende al dat de deugd van het delen op jonge leeftijd actief aangeleerd moet worden, opnieuw als een taak voor de staat, via het onderwijs. En we hoeven het niet alleen als altruïstische deugd te presenteren. We kunnen het idee van machtsdeling ook aantrekkelijker maken door juist te wijzen op het persoonlijke voordeel dat het met zich meebrengt. Niet alleen anderen, de minder bevoordeelden, profiteren ervan, maar ook de geprivilegieerde die er aan meedoet heeft er voordeel van. Een maatschappij met grotere gelijkheid is veiliger om in te leven en ook het algemeen ervaren levensgeluk ligt er hoger, zo weten we intussen van het voorbeeld van de Scandinavische landen. Er is dus naast een puur moreel argument (mensen horen gelijke kansen te krijgen, grote ongelijkheid is onrechtvaardig) ook een economisch argument (we gaan er allemaal op vooruit) waarmee het delen bepleit kan en moet worden.
Vijftig jaar geleden al sprak Den Uyl van de ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’. Mij lijkt het belangrijk om de zaak inderdaad zo principieel te benaderen, om het terug te brengen tot kernwaarden die voor iedereen begrijpelijk zijn. En in een steeds vollere leefwereld is dit zelfs noodzakelijk, als tegenwicht tegen de natuurlijke, angstige reactie om zich terug te trekken binnen de eigen muren en daar het eigen bezit angstvallig vast te houden. Juist door te delen (in zekere mate) komen andere vormen van ‘meer’ en ’veel’ binnen bereik. Maar waar is de eigentijdse Den Uyl die ons dit perspectief gaat voorhouden, in heldere woorden? Waar is de 21e eeuwse Aristoteles? Je zou wensen dat we in de politiek nog zulke figuren hadden, die in staat zijn om op de lange termijn te denken en er hoopvol over te spreken.
Geef een reactie