De kathedraal en de steunberen

Vliegende steunberen (kathedraal Beauvais)

(8 juli 2019) Midden jaren negentig maakte ik een zomerreis langs kathedralen van Noord- en Midden-Frankrijk. Niet uit religiositeit. Ik was gegrepen door de kathedraal als architectonisch bouwwerk. Met name door één uitvinding die de kathedraal eigenlijk mogelijk maakte: de ‘vliegende steunbeer’. Dat zijn die dunne, gebogen stenen pijlers die aan de buitenkant de hoge muren van deze kerken ondersteunen. In de periode ervóór bouwde men ook hoog – muren, torens, pilaren – maar dan ging het recht de lucht in. En zo’n hoge muur verdroeg geen grote ramen, dan zou er teveel gewicht op het glas drukken. Kerken konden dus wel hoog gebouwd worden, maar waren erg donker.

Dat veranderde pas toen men leerde om het zware dak te ondersteunen met gewelven en pilaren en… om de steeds hogere muren van de buitenkant af te ondersteunen. Intrede van de vliegende steunbeer: een soort dunne spinnenpoot, die er niet is voor de versiering maar als levensnoodzaak voor de tientallen meters hoge muren, die anders door het gewicht van het dak naar buiten zouden worden gedrukt. Ineens konden er in die muren grote, lange ramen gemaakt worden. Met beschilderingen in glas in lood. Ineens was het van immens belang hoe de kerk gebouwd werd ten opzichte van de zon. Want dan kon het zonlicht de afbeeldingen laten oplichten op bepaalde uren van de dag en daarmee de eigenlijke boodschap van de kerk op een heel directe manier laten ervaren.

De kathedraal, dat is een lichtshow, waar geen elektriciteit aan te pas komt. Met open mond bekeek ik tientallen van deze bouwwerken. De kathedraal, dat is een vreemd versteend insect met dunne poten, het is een middeleeuwse UFO geland midden in de dorpen en steden van het land.  In sommige ervan was ik als kind al eens geweest, verplichte bezoekjes van een toeristenfamilie op vakantie in Frankrijk. Mijn ouders wilden de kathedraal (van Rouen?) bezoeken – uit culturele belangstelling, niet uit religiositeit – en de kinderen moesten mee. Ik had een enorme hekel aan deze uitstapjes: ik had afkeer van de man aan het kruis en van alle afbeeldingen van heiligen of martelingen, ik vond het donker en somber en bovendien stonk het er naar wierook, het was totaal bedrukkend.

Van dat alles had ik geen last meer op mijn eigen kathedralentocht, decennia later. Ik herontdekte de kathedraal als een menselijk wonder, en het godsdienstige aspect kon me weinig schelen. Ja, ik weet wel dat daar een bepaalde god aanbeden wordt, maar so what? We kunnen er ook puur seculier naar kijken. In de kathedraal van Chartres, volgens velen de allermooiste (klopt niet), werd zichtbaar wat ik bedoelde: door kleine gaatjes in de hooggeplaatste glas-in-loodramen priemde de zon fijne dunne stralen tot op de grond. Lange lichtbundels zichtbaar gemaakt door de stofdeeltjes die erin ronddansten. De bezoekers verloren spontaan alle aandacht voor interieur, middenschip, bidstoel en kansel; ze gingen midden in die stralen staan als onder een douche en lieten de zon op hun handen vallen of op hun neus. Alsof je het wonder van het leven pas voelt als je er eerst een kathedraal met kleine gaatjes omheen bouwt.

Tegen het eind van mijn tocht kwam ik naar Parijs en naar de Nôtre Dame. Van alle kathedralen degene die ik een beetje kende, uit de jaren dat ik regelmatig in Parijs kwam om er films te zien. Aan het eind van een zomermiddag liep ik de kerk in – de wachtrijen waren nog niet zo eindeloos als nu – over die brede marmeren (stenen?) vloer die licht omhoog loopt en ik wist zeker: dit is gewoon de mooiste. De bekendste ook waarschijnlijk. Maar dit is hem, dit is dé kathedraal, met zijn gebeeldhouwde waakhonden, zijn uiterlijk van geheimzinnige spin-from-outer-space en zijn werking als lichtshow. Ik noteerde: ‘het is ook de enige waar het binnen even warm is als buiten’. De koelende werking van marmer en steen kon toen al niet op tegen de duizenden bezoekers per dag.

Ik schrijf dit natuurlijk vanwege de brand van april, die het complete dak verwoestte en de wereld in verbijstering liet toekijken. Mij ook. Een andere kathedraal had ik erg gevonden en jammer, maar de Nôtre Dame… dat is veel meer dan een kerk; die staat voor Parijs, voor Frankrijk en voor Europa, dat is een van onze gezamenlijke grote schatten, of je nu gelovig bent of niet.

© AP

Tegenwoordig kan je op je vingers natellen dat na een spontane stroom van publieke betrokkenheid, zorg en verdriet ook de tegenbeweging op gang komt. Die zegt dan: hoezo ben je eigenlijk zo betrokken bij een brandje in een kerk en niet bij dit stuk wereldleed… (vul hier zelf iets in) of bij deze oorlog? Want daar gaat het om mensen en dat vindt elke dag plaats. Je rouw over een kerk is wel erg selectief, aldus de beschuldiging. Dit gebeurt des te sterker als er geld mee gemoeid is. Een paar puissant rijke Fransen kondigden spontaan miljoenendonaties aan om de wederopbouw van Nôtre Dame mogelijk te maken. Financiële steunberen eigenlijk, maar ze werden binnen een dag volstrekt verdacht gemaakt. Waarom hadden ze dat geld niet al lang gedoneerd, bijvoorbeeld aan groepen achtergestelden in Frankrijk?

Whataboutism? wordt dit verschijnsel genoemd, verwijzend naar een populaire formulering (meme) van zulke kritiek in Facebook-posts. Daar heet het dan: What about the thousands of deaths in Yemen? Een foto van de brandende kerk wordt gekoppeld aan een uitgehongerd kind, of een oorlogstafereel: ‘Maar wat doen we intussen aan …?’ en dan kan een hele waslijst aan onopgeloste misstanden volgen. Of de tekst Rebuild THIS cathedral bij een foto van beschadigde koraalriffen. Zulke memes zijn te zien als uiting van het permanent slechte geweten, dat niet zal rusten voordat elk onrecht door allen op dezelfde hevige manier betreurd (en bestreden) zal worden.

Ik heb helemaal niks met dit whataboutisme, dit openbaar terechtwijzen van blijken van betrokkenheid. (En niet eens omdat het een drogredenering is. Het geeft de donateurs eerst gelijk, en betrekt er dan iets heel anders bij. Het antwoord kan luiden: ‘ja, zeker, óók de koraalriffen en de oorlog in Yemen verdienen onze aandacht net als deze brand. Maar we kunnen niet alles tegelijk of in één keer oplossen. Fijn dat we het eens zijn’.) Ik ben namelijk blij als er überhaupt tekens van medeleven komen, en niet een algehele onverschilligheid overheerst, óók financieel. Medegevoel is nu eenmaal vaak selectief. Maar de donaties voor de Nôtre Dame (ja, als ze allemaal doorgaan en op de goede plek terechtkomen) zullen in elk geval het nationale budget ontlasten, zodat de herbouw van dit nationale monument niet ten koste gaat van bijvoorbeeld de onderwijsbegroting, of het geld voor duurzaamheidsmaatregelen. Waarom zouden we daar niet gewoon blij mee zijn? Zo goed als ik blij ben met de inspanningen van de stichting van  Bill en Melinda Gates, die jaarlijks miljarden pompt in armoedebestrijding over de hele wereld. Of met de Giving Pledge, geïnitieerd door Gates en Buffett, een gelofte van zeer rijke personen om minstens de helft van hun vermogen weg te schenken aan goede doelen. Dat deze mensen daarmee wat publiciteit krijgen vind ik van veel minder belang dan het daadwerkelijk beschikbaar gestelde geld. De moderne houding van cynisch wantrouwen tegenover alles wat ruikt naar geld en macht, die volop wordt uitgeleefd in de sociale media, streeft naar een ethische puurheid die me onzinnig voorkomt en vooral a-productief. Hoe hoog wil je de lat leggen? Het is antikapitalistische Prinzipienreiterei, waarin veel verloren gaat van waar ik om geef: een basisvertrouwen in het leven en in de mogelijkheid van alle mensen om het goede te doen, nl. zich te bekommeren om anderen en de wereld om ons heen.

Overigens, de vliegende steunberen hebben de brand overleefd. En de Nôtre Dame zal het ook overleven. Hopelijk laten de financiële helpers zich niet ontmoedigen.

 

© foto’s Jurriën Rood, tenzij anders vermeld