Aan het graf van Nietzsche – 3

geplaatst in: Filosofie | 0
Afgietsel van dodenmasker van Nietzsche
Afgietsel van dodenmasker

 

(juni 2016)  Waarom sta ik hier? Wat heb ik met Nietzsche?

Ik bewonder hem en voer een strijd met hem. Dat is niet helemaal ongebruikelijk. Maar binnen de huidige filosofie heeft de verering van de nonconformist zijn schaduwkanten goeddeels weggedrukt. Mijn houding heeft niet zo te maken met die filosofische reputatie, maar met de teksten zelf. Er is een Nietzsche die ik graag lees, en een Nietzsche die ik met weerzin lees en gevaarlijk vind. Bij de eerste horen titels zoals Menselijk, al te menselijk en Morgenrood, de tweede, dat is de schrijver van zijn beroemdste werken: Voorbij goed en kwaad en Genealogie van de Moraal.

De eerste is een kwikzilverachtige denker die zichzelf uitroept tot aanhanger van de Verlichting en bijbehorende denkers en die met enorme inventiviteit en scherpte het ene gevestigde idee na het andere aanvalt en onderuit haalt. Hier is een pure vrijdenker bezig om de westerse cultuur en het denken van zijn tijd (late 19e eeuw) kritisch te onderzoeken en werkelijk niets voor lief te nemen wat hem niet bevalt. Zo bijvoorbeeld: ‘Boosaardigheid is zeldzaam – De meeste mensen zijn veel te druk met zichzelf bezig om boosaardig te zijn.’ Nietzsche schrijft geen doorlopend betoog met een kop en een staart, maar maakt opmerkingen in korte genummerde paragrafen. Als hij een thema te pakken heeft dat hem echt interesseert worden de paragrafen langer en werkt hij zijn gedachten uit tot alternatieve zienswijzen – dan gaat het werk vliegen. Als inleiding of epiloog komt hij met een lyrisch gedicht of een persoonlijke ontboezeming; het is ook in vorm bijzonder vrij.

Bij de tweede Nietzsche is niet zozeer de vorm veranderd, als de inhoud. Van een zoeker en openbreker wordt hij een vinder, van een bewonderaar van de koele blik van Apollo (god van ratio en orde) verandert hij in een volger van diens tegenspeler Dionysos (god van drank en passie). Hier komt hij naar voren als denk-aristocraat, als bewonderaar van (lichaams)kracht en uitnemendheid, als felle criticus van de Christelijke gelijkheidsgedachte en als voordenker van ongelijkheid. Hij schimpt op onze slavenmoraal van medelijden en nivellering. Hij verheerlijkt het idee van een Ubermensch, die makkelijk misverstaan kan worden als een ongenaakbaar superieure krachtmens. Hij schrijft over ‘het prachtige blonde beest, gretig, wellustig op zoek naar buit en zege’ en over de ‘vernietiging van het parasitaire en het ontaarde’. Ook als je niet weet wie deze teksten later geciteerd heeft, al dan niet uit hun verband gerukt, is volkomen duidelijk dat hier een zware aanval gedaan wordt op het idee van menselijke gelijkheid, op democratie, solidariteit en mededogen. De verwantschap met het sociaal Darwinisme, dat survival of the fittest toepaste op mensen, springt in het oog. En daarbij is er een toenemende voorkeur voor gevoel en boosheid, gekoppeld aan een verwerping van redelijkheid.

Het verschil tussen deze Nietzsches is niet mij alleen opgevallen. Het weerspiegelt precies de ontwikkeling die hij als denker doormaakt tijdens de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw. In de officiële Nietzsche-canon spreekt men van respectievelijk de midden-Nietzsche en de late Nietzsche. (De vroege Nietzsche schreef meer geëxalteerde geschriften, onder invloed van componist Wagner. En eigenlijk moet er nog een ‘laatste Nietzsche’ aan toegevoegd worden, met notities op de rand van onbegrijpelijkheid en waanzin.) Het is de late periode die de filosoof zijn grote en besmette naam zou bezorgen. Tegenwoordig is dat omgeslagen in een soort  heiligverklaring, in stand gehouden door een internationale Nietzsche-verdediging die in actie komt bij elke kritiek. (De Duitse filosoof Safranski laat uitgebreid en nuchter zien dat Hitler zijn Nietzsche-citaten uitstekend gekozen had.) Maar goed. Je hoeft je van al het welles-nietes gekrakeel weinig aan te trekken, de teksten zelf spreken duidelijke taal. Nietzsche veranderde tijdens zijn volwassen, schrijvende leven, hij radicaliseerde. Het omslagpunt lokaliseert men vaak bij Also sprach Zarathustra (1882), waar de koele scherpte deels verruild wordt voor opgezwollen lyriek die in elk geval aan mij niet besteed is. Vanaf dat punt scheiden zich gaandeweg onze wegen.

Wat is er onderweg met hem gebeurd, als er tenminste iets gebeurd is? De filosoof was destijds achter in de dertig, vrijgezel, onsuccesvol als publicist, zwaar geplaagd door fysieke problemen. Was het de dramatische ontmoeting met de jonge, mooie Lou Salomé, die hem als minnaar afwees maar wel korte tijd met hem en zijn vriend filosoof Paul Ree een (geestelijke) ménage a trois voerde? Was het de voortschrijdende syfilis, die Nietzsche zou hebben opgelopen na bordeelbezoek en die hem aan het eind van dit decennium definitief van het verstand zou beroven? Het zijn vaak genoemde verklaringen in de vloed van secundaire Nietszche-literatuur. Of zit er iets in de analyse van een neurochirurg die onlangs de gedenkplaats bezocht en aan de hand van de museuminformatie er van overtuigd raakte dat Nietzsche geplaagd werd door een langzaam groeiende hersentumor? Of was het toch gewoon zijn welbewuste mening – hard, provocerend en steeds radicaler?

Ziek of niet, al dan niet met gebroken hart, de man kon zich ook in de latere periode goed genoeg uitdrukken om als groot voorbeeld of als geduchte tegenstander te fungeren. Een tegenstander met een hamer, een meedenker met vleugels. Genoeg reden om het graf te bezoeken en mijn denkbeeldige hoed af te nemen.